Engels

Nederlands

Present

  • I contract
  • you contract
  • he/she/it contracts
  • we contract
  • you contract
  • they contract

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vernauw
  • jij vernauwt
  • hij/zij/het vernauwt
  • wij vernauwen
  • jullie vernauwen
  • zij vernauwen

Simple past

  • I contracted
  • you contracted
  • he/she/it contracted
  • we contracted
  • you contracted
  • they contracted

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vernauwde
  • jij vernauwde
  • hij/zij/het vernauwde
  • wij vernauwden
  • jullie vernauwden
  • zij vernauwden

Present perfect

  • I have contracted
  • you have contracted
  • he/she/it has contracted
  • we have contracted
  • you have contracted
  • they have contracted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb vernauwd
  • jij hebt vernauwd
  • hij/zij/het heeft vernauwd
  • wij hebben vernauwd
  • jullie hebben vernauwd
  • zij hebben vernauwd

Past perfect

  • I had contracted
  • you had contracted
  • he/she/it had contracted
  • we had contracted
  • you had contracted
  • they had contracted

Voltooid verleden tijd

  • ik had vernauwd
  • jij had vernauwd
  • hij/zij/het had vernauwd
  • wij hadden vernauwd
  • jullie hadden vernauwd
  • zij hadden vernauwd

Future

  • I will contract
  • you will contract
  • he/she/it will contract
  • we will contract
  • you will contract
  • they will contract

Toekomende tijd I

  • ik zal vernauwen
  • jij zult vernauwen
  • hij/zij/het zal vernauwen
  • wij zullen vernauwen
  • jullie zullen vernauwen
  • zij zullen vernauwen

Future perfect

  • I will have contracted
  • you will have contracted
  • he/she/it will have contracted
  • we will have contracted
  • you will have contracted
  • they will have contracted

Toekomende tijd II

  • ik zal vernauwd hebben
  • jij zult vernauwd hebben
  • hij/zij/het zal vernauwd hebben
  • wij zullen vernauwd hebben
  • jullie zullen vernauwd hebben
  • zij zullen vernauwd hebben

Conditional present

  • I would contract
  • you would contract
  • he/she/it would contract
  • we would contract
  • you would contract
  • they would contract

Conditionalis I

  • ik zou vernauwen
  • jij zou vernauwen
  • hij/zij/het zou vernauwen
  • wij zouden vernauwen
  • jullie zouden vernauwen
  • zij zouden vernauwen

Conditional perfect

  • I would have contracted
  • you would have contracted
  • he/she/it would have contracted
  • we would have contracted
  • you would have contracted
  • they would have contracted

Conditionalis II

  • ik zou hebben vernauwd
  • jij zou hebben vernauwd
  • hij/zij/het zou hebben vernauwd
  • wij zouden hebben vernauwd
  • jullie zouden hebben vernauwd
  • zij zouden hebben vernauwd

Imperative

  • you contract
  • you contract

Imperatief

  • jij vernauw
  • jullie vernauwt

Verwijzingen

Bekijk 14 definitie(s) van contract