Vervoeging van convince

Engels

Nederlands

Present

  • I convince
  • you convince
  • he/she/it convinces
  • we convince
  • you convince
  • they convince

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik overreed
  • jij overreedt
  • hij/zij/het overreedt
  • wij overreden
  • jullie overreden
  • zij overreden

Simple past

  • I convinced
  • you convinced
  • he/she/it convinced
  • we convinced
  • you convinced
  • they convinced

Onvoltooid verleden tijd

  • ik overreedde
  • jij overreedde
  • hij/zij/het overreedde
  • wij overreedden
  • jullie overreedden
  • zij overreedden

Present perfect

  • I have convinced
  • you have convinced
  • he/she/it has convinced
  • we have convinced
  • you have convinced
  • they have convinced

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb overreed
  • jij hebt overreed
  • hij/zij/het heeft overreed
  • wij hebben overreed
  • jullie hebben overreed
  • zij hebben overreed

Past perfect

  • I had convinced
  • you had convinced
  • he/she/it had convinced
  • we had convinced
  • you had convinced
  • they had convinced

Voltooid verleden tijd

  • ik had overreed
  • jij had overreed
  • hij/zij/het had overreed
  • wij hadden overreed
  • jullie hadden overreed
  • zij hadden overreed

Future

  • I will convince
  • you will convince
  • he/she/it will convince
  • we will convince
  • you will convince
  • they will convince

Toekomende tijd I

  • ik zal overreden
  • jij zult overreden
  • hij/zij/het zal overreden
  • wij zullen overreden
  • jullie zullen overreden
  • zij zullen overreden

Future perfect

  • I will have convinced
  • you will have convinced
  • he/she/it will have convinced
  • we will have convinced
  • you will have convinced
  • they will have convinced

Toekomende tijd II

  • ik zal overreed hebben
  • jij zult overreed hebben
  • hij/zij/het zal overreed hebben
  • wij zullen overreed hebben
  • jullie zullen overreed hebben
  • zij zullen overreed hebben

Conditional present

  • I would convince
  • you would convince
  • he/she/it would convince
  • we would convince
  • you would convince
  • they would convince

Conditionalis I

  • ik zou overreden
  • jij zou overreden
  • hij/zij/het zou overreden
  • wij zouden overreden
  • jullie zouden overreden
  • zij zouden overreden

Conditional perfect

  • I would have convinced
  • you would have convinced
  • he/she/it would have convinced
  • we would have convinced
  • you would have convinced
  • they would have convinced

Conditionalis II

  • ik zou hebben overreed
  • jij zou hebben overreed
  • hij/zij/het zou hebben overreed
  • wij zouden hebben overreed
  • jullie zouden hebben overreed
  • zij zouden hebben overreed

Imperative

  • you convince
  • you convince

Imperatief

  • jij overreed
  • jullie overreedt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van convince