Vervoeging van convince

Engels

Nederlands

Present

  • I convince
  • you convince
  • he/she/it convinces
  • we convince
  • you convince
  • they convince

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik win
  • jij wint
  • hij/zij/het wint
  • wij winnen
  • jullie winnen
  • zij winnen

Simple past

  • I convinced
  • you convinced
  • he/she/it convinced
  • we convinced
  • you convinced
  • they convinced

Onvoltooid verleden tijd

  • ik won
  • jij won
  • hij/zij/het won
  • wij wonnen
  • jullie wonnen
  • zij wonnen

Present perfect

  • I have convinced
  • you have convinced
  • he/she/it has convinced
  • we have convinced
  • you have convinced
  • they have convinced

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gewonnen
  • jij hebt gewonnen
  • hij/zij/het heeft gewonnen
  • wij hebben gewonnen
  • jullie hebben gewonnen
  • zij hebben gewonnen

Past perfect

  • I had convinced
  • you had convinced
  • he/she/it had convinced
  • we had convinced
  • you had convinced
  • they had convinced

Voltooid verleden tijd

  • ik had gewonnen
  • jij had gewonnen
  • hij/zij/het had gewonnen
  • wij hadden gewonnen
  • jullie hadden gewonnen
  • zij hadden gewonnen

Future

  • I will convince
  • you will convince
  • he/she/it will convince
  • we will convince
  • you will convince
  • they will convince

Toekomende tijd I

  • ik zal winnen
  • jij zult winnen
  • hij/zij/het zal winnen
  • wij zullen winnen
  • jullie zullen winnen
  • zij zullen winnen

Future perfect

  • I will have convinced
  • you will have convinced
  • he/she/it will have convinced
  • we will have convinced
  • you will have convinced
  • they will have convinced

Toekomende tijd II

  • ik zal gewonnen hebben
  • jij zult gewonnen hebben
  • hij/zij/het zal gewonnen hebben
  • wij zullen gewonnen hebben
  • jullie zullen gewonnen hebben
  • zij zullen gewonnen hebben

Conditional present

  • I would convince
  • you would convince
  • he/she/it would convince
  • we would convince
  • you would convince
  • they would convince

Conditionalis I

  • ik zou winnen
  • jij zou winnen
  • hij/zij/het zou winnen
  • wij zouden winnen
  • jullie zouden winnen
  • zij zouden winnen

Conditional perfect

  • I would have convinced
  • you would have convinced
  • he/she/it would have convinced
  • we would have convinced
  • you would have convinced
  • they would have convinced

Conditionalis II

  • ik zou hebben gewonnen
  • jij zou hebben gewonnen
  • hij/zij/het zou hebben gewonnen
  • wij zouden hebben gewonnen
  • jullie zouden hebben gewonnen
  • zij zouden hebben gewonnen

Imperative

  • you convince
  • you convince

Imperatief

  • jij win
  • jullie wint

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van convince