Vervoeging van cook

Engels

Nederlands

Present

  • I cook
  • you cook
  • he/she/it cooks
  • we cook
  • you cook
  • they cook

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik sta op
  • jij staat op
  • hij/zij/het staat op
  • wij staan op
  • jullie staan op
  • zij staan op

Simple past

  • I cooked
  • you cooked
  • he/she/it cooked
  • we cooked
  • you cooked
  • they cooked

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stond op
  • jij stond op
  • hij/zij/het stond op
  • wij stonden op
  • jullie stonden op
  • zij stonden op

Present perfect

  • I have cooked
  • you have cooked
  • he/she/it has cooked
  • we have cooked
  • you have cooked
  • they have cooked

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben opgestaan
  • jij bent opgestaan
  • hij/zij/het is opgestaan
  • wij zijn opgestaan
  • jullie zijn opgestaan
  • zij zijn opgestaan

Past perfect

  • I had cooked
  • you had cooked
  • he/she/it had cooked
  • we had cooked
  • you had cooked
  • they had cooked

Voltooid verleden tijd

  • ik was opgestaan
  • jij was opgestaan
  • hij/zij/het was opgestaan
  • wij waren opgestaan
  • jullie waren opgestaan
  • zij waren opgestaan

Future

  • I will cook
  • you will cook
  • he/she/it will cook
  • we will cook
  • you will cook
  • they will cook

Toekomende tijd I

  • ik zal opstaan
  • jij zult opstaan
  • hij/zij/het zal opstaan
  • wij zullen opstaan
  • jullie zullen opstaan
  • zij zullen opstaan

Future perfect

  • I will have cooked
  • you will have cooked
  • he/she/it will have cooked
  • we will have cooked
  • you will have cooked
  • they will have cooked

Toekomende tijd II

  • ik zal opgestaan zijn
  • jij zult opgestaan zijn
  • hij/zij/het zal opgestaan zijn
  • wij zullen opgestaan zijn
  • jullie zullen opgestaan zijn
  • zij zullen opgestaan zijn

Conditional present

  • I would cook
  • you would cook
  • he/she/it would cook
  • we would cook
  • you would cook
  • they would cook

Conditionalis I

  • ik zou opstaan
  • jij zou opstaan
  • hij/zij/het zou opstaan
  • wij zouden opstaan
  • jullie zouden opstaan
  • zij zouden opstaan

Conditional perfect

  • I would have cooked
  • you would have cooked
  • he/she/it would have cooked
  • we would have cooked
  • you would have cooked
  • they would have cooked

Conditionalis II

  • ik zou zijn opgestaan
  • jij zou zijn opgestaan
  • hij/zij/het zou zijn opgestaan
  • wij zouden zijn opgestaan
  • jullie zouden zijn opgestaan
  • zij zouden zijn opgestaan

Imperative

  • you cook
  • you cook

Imperatief

  • jij sta op
  • jullie staat op

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van cook