Vervoeging van copuleren

Er is helaas geen Italiaanse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik copuleer
    • jij copuleert
    • hij/zij/het copuleert
    • wij copuleren
    • jullie copuleren
    • zij copuleren
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik copuleerde
    • jij copuleerde
    • hij/zij/het copuleerde
    • wij copuleerden
    • jullie copuleerden
    • zij copuleerden
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gecopuleerd
    • jij hebt gecopuleerd
    • hij/zij/het heeft gecopuleerd
    • wij hebben gecopuleerd
    • jullie hebben gecopuleerd
    • zij hebben gecopuleerd
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gecopuleerd
    • jij had gecopuleerd
    • hij/zij/het had gecopuleerd
    • wij hadden gecopuleerd
    • jullie hadden gecopuleerd
    • zij hadden gecopuleerd
  • Toekomende tijd I

    • ik zal copuleren
    • jij zult copuleren
    • hij/zij/het zal copuleren
    • wij zullen copuleren
    • jullie zullen copuleren
    • zij zullen copuleren
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gecopuleerd hebben
    • jij zult gecopuleerd hebben
    • hij/zij/het zal gecopuleerd hebben
    • wij zullen gecopuleerd hebben
    • jullie zullen gecopuleerd hebben
    • zij zullen gecopuleerd hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou copuleren
    • jij zou copuleren
    • hij/zij/het zou copuleren
    • wij zouden copuleren
    • jullie zouden copuleren
    • zij zouden copuleren
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gecopuleerd
    • jij zou hebben gecopuleerd
    • hij/zij/het zou hebben gecopuleerd
    • wij zouden hebben gecopuleerd
    • jullie zouden hebben gecopuleerd
    • zij zouden hebben gecopuleerd
  • Imperatief

    • jij copuleer
    • jullie copuleert