Vervoeging van cross
Onbepaalde wijs (infinitief): to cross
Engels
Nederlands
Present
- I cross
- you cross
- he/she/it crosses
- we cross
- you cross
- they cross
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik torpedeer
- jij torpedeert
- hij/zij/het torpedeert
- wij torpederen
- jullie torpederen
- zij torpederen
Simple past
- I crossed
- you crossed
- he/she/it crossed
- we crossed
- you crossed
- they crossed
Onvoltooid verleden tijd
- ik torpedeerde
- jij torpedeerde
- hij/zij/het torpedeerde
- wij torpedeerden
- jullie torpedeerden
- zij torpedeerden
Present perfect
- I have crossed
- you have crossed
- he/she/it has crossed
- we have crossed
- you have crossed
- they have crossed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb getorpedeerd
- jij hebt getorpedeerd
- hij/zij/het heeft getorpedeerd
- wij hebben getorpedeerd
- jullie hebben getorpedeerd
- zij hebben getorpedeerd
Past perfect
- I had crossed
- you had crossed
- he/she/it had crossed
- we had crossed
- you had crossed
- they had crossed
Voltooid verleden tijd
- ik had getorpedeerd
- jij had getorpedeerd
- hij/zij/het had getorpedeerd
- wij hadden getorpedeerd
- jullie hadden getorpedeerd
- zij hadden getorpedeerd
Future
- I will cross
- you will cross
- he/she/it will cross
- we will cross
- you will cross
- they will cross
Toekomende tijd I
- ik zal torpederen
- jij zult torpederen
- hij/zij/het zal torpederen
- wij zullen torpederen
- jullie zullen torpederen
- zij zullen torpederen
Future perfect
- I will have crossed
- you will have crossed
- he/she/it will have crossed
- we will have crossed
- you will have crossed
- they will have crossed
Toekomende tijd II
- ik zal getorpedeerd hebben
- jij zult getorpedeerd hebben
- hij/zij/het zal getorpedeerd hebben
- wij zullen getorpedeerd hebben
- jullie zullen getorpedeerd hebben
- zij zullen getorpedeerd hebben
Conditional present
- I would cross
- you would cross
- he/she/it would cross
- we would cross
- you would cross
- they would cross
Conditionalis I
- ik zou torpederen
- jij zou torpederen
- hij/zij/het zou torpederen
- wij zouden torpederen
- jullie zouden torpederen
- zij zouden torpederen
Conditional perfect
- I would have crossed
- you would have crossed
- he/she/it would have crossed
- we would have crossed
- you would have crossed
- they would have crossed
Conditionalis II
- ik zou hebben getorpedeerd
- jij zou hebben getorpedeerd
- hij/zij/het zou hebben getorpedeerd
- wij zouden hebben getorpedeerd
- jullie zouden hebben getorpedeerd
- zij zouden hebben getorpedeerd
Imperative
- you cross
- you cross
Imperatief
- jij torpedeer
- jullie torpedeert