Vervoeging van debarkeren

Onbepaalde wijs (infinitief): debarkeren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik debarkeer
  • jij debarkeert
  • hij/zij/het debarkeert
  • wij debarkeren
  • jullie debarkeren
  • zij debarkeren

Present

  • I debark
  • you debark
  • he/she/it debarks
  • we debark
  • you debark
  • they debark

Onvoltooid verleden tijd

  • ik debarkeerde
  • jij debarkeerde
  • hij/zij/het debarkeerde
  • wij debarkeerden
  • jullie debarkeerden
  • zij debarkeerden

Simple past

  • I debarked
  • you debarked
  • he/she/it debarked
  • we debarked
  • you debarked
  • they debarked

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedebarkeerd
  • jij hebt gedebarkeerd
  • hij/zij/het heeft gedebarkeerd
  • wij hebben gedebarkeerd
  • jullie hebben gedebarkeerd
  • zij hebben gedebarkeerd

Present perfect

  • I have debarked
  • you have debarked
  • he/she/it has debarked
  • we have debarked
  • you have debarked
  • they have debarked

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedebarkeerd
  • jij had gedebarkeerd
  • hij/zij/het had gedebarkeerd
  • wij hadden gedebarkeerd
  • jullie hadden gedebarkeerd
  • zij hadden gedebarkeerd

Past perfect

  • I had debarked
  • you had debarked
  • he/she/it had debarked
  • we had debarked
  • you had debarked
  • they had debarked

Toekomende tijd I

  • ik zal debarkeren
  • jij zult debarkeren
  • hij/zij/het zal debarkeren
  • wij zullen debarkeren
  • jullie zullen debarkeren
  • zij zullen debarkeren

Future

  • I will debark
  • you will debark
  • he/she/it will debark
  • we will debark
  • you will debark
  • they will debark

Toekomende tijd II

  • ik zal gedebarkeerd hebben
  • jij zult gedebarkeerd hebben
  • hij/zij/het zal gedebarkeerd hebben
  • wij zullen gedebarkeerd hebben
  • jullie zullen gedebarkeerd hebben
  • zij zullen gedebarkeerd hebben

Future perfect

  • I will have debarked
  • you will have debarked
  • he/she/it will have debarked
  • we will have debarked
  • you will have debarked
  • they will have debarked

Conditionalis I

  • ik zou debarkeren
  • jij zou debarkeren
  • hij/zij/het zou debarkeren
  • wij zouden debarkeren
  • jullie zouden debarkeren
  • zij zouden debarkeren

Conditional present

  • I would debark
  • you would debark
  • he/she/it would debark
  • we would debark
  • you would debark
  • they would debark

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedebarkeerd
  • jij zou hebben gedebarkeerd
  • hij/zij/het zou hebben gedebarkeerd
  • wij zouden hebben gedebarkeerd
  • jullie zouden hebben gedebarkeerd
  • zij zouden hebben gedebarkeerd

Conditional perfect

  • I would have debarked
  • you would have debarked
  • he/she/it would have debarked
  • we would have debarked
  • you would have debarked
  • they would have debarked

Imperatief

  • jij debarkeer
  • jullie debarkeert

Imperative

  • you debark
  • you debark

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van debarkeren