Vervoeging van defloreren

Onbepaalde wijs (infinitief): defloreren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik defloreer
  • jij defloreert
  • hij/zij/het defloreert
  • wij defloreren
  • jullie defloreren
  • zij defloreren

Present

  • I deflower
  • you deflower
  • he/she/it deflowers
  • we deflower
  • you deflower
  • they deflower

Onvoltooid verleden tijd

  • ik defloreerde
  • jij defloreerde
  • hij/zij/het defloreerde
  • wij defloreerden
  • jullie defloreerden
  • zij defloreerden

Simple past

  • I deflowered
  • you deflowered
  • he/she/it deflowered
  • we deflowered
  • you deflowered
  • they deflowered

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedefloreerd
  • jij hebt gedefloreerd
  • hij/zij/het heeft gedefloreerd
  • wij hebben gedefloreerd
  • jullie hebben gedefloreerd
  • zij hebben gedefloreerd

Present perfect

  • I have deflowered
  • you have deflowered
  • he/she/it has deflowered
  • we have deflowered
  • you have deflowered
  • they have deflowered

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedefloreerd
  • jij had gedefloreerd
  • hij/zij/het had gedefloreerd
  • wij hadden gedefloreerd
  • jullie hadden gedefloreerd
  • zij hadden gedefloreerd

Past perfect

  • I had deflowered
  • you had deflowered
  • he/she/it had deflowered
  • we had deflowered
  • you had deflowered
  • they had deflowered

Toekomende tijd I

  • ik zal defloreren
  • jij zult defloreren
  • hij/zij/het zal defloreren
  • wij zullen defloreren
  • jullie zullen defloreren
  • zij zullen defloreren

Future

  • I will deflower
  • you will deflower
  • he/she/it will deflower
  • we will deflower
  • you will deflower
  • they will deflower

Toekomende tijd II

  • ik zal gedefloreerd hebben
  • jij zult gedefloreerd hebben
  • hij/zij/het zal gedefloreerd hebben
  • wij zullen gedefloreerd hebben
  • jullie zullen gedefloreerd hebben
  • zij zullen gedefloreerd hebben

Future perfect

  • I will have deflowered
  • you will have deflowered
  • he/she/it will have deflowered
  • we will have deflowered
  • you will have deflowered
  • they will have deflowered

Conditionalis I

  • ik zou defloreren
  • jij zou defloreren
  • hij/zij/het zou defloreren
  • wij zouden defloreren
  • jullie zouden defloreren
  • zij zouden defloreren

Conditional present

  • I would deflower
  • you would deflower
  • he/she/it would deflower
  • we would deflower
  • you would deflower
  • they would deflower

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedefloreerd
  • jij zou hebben gedefloreerd
  • hij/zij/het zou hebben gedefloreerd
  • wij zouden hebben gedefloreerd
  • jullie zouden hebben gedefloreerd
  • zij zouden hebben gedefloreerd

Conditional perfect

  • I would have deflowered
  • you would have deflowered
  • he/she/it would have deflowered
  • we would have deflowered
  • you would have deflowered
  • they would have deflowered

Imperatief

  • jij defloreer
  • jullie defloreert

Imperative

  • you deflower
  • you deflower

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van defloreren