Vervoeging van demobiliseren

Onbepaalde wijs (infinitief): demobiliseren

Vertaling: to demobilize

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik demobiliseer
  • jij demobiliseert
  • hij/zij/het demobiliseert
  • wij demobiliseren
  • jullie demobiliseren
  • zij demobiliseren

Present

  • I demobilize
  • you demobilize
  • he/she/it demobilizes
  • we demobilize
  • you demobilize
  • they demobilize

Onvoltooid verleden tijd

  • ik demobiliseerde
  • jij demobiliseerde
  • hij/zij/het demobiliseerde
  • wij demobiliseerden
  • jullie demobiliseerden
  • zij demobiliseerden

Simple past

  • I demobilized
  • you demobilized
  • he/she/it demobilized
  • we demobilized
  • you demobilized
  • they demobilized

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedemobiliseerd
  • jij hebt gedemobiliseerd
  • hij/zij/het heeft gedemobiliseerd
  • wij hebben gedemobiliseerd
  • jullie hebben gedemobiliseerd
  • zij hebben gedemobiliseerd

Present perfect

  • I have demobilized
  • you have demobilized
  • he/she/it has demobilized
  • we have demobilized
  • you have demobilized
  • they have demobilized

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedemobiliseerd
  • jij had gedemobiliseerd
  • hij/zij/het had gedemobiliseerd
  • wij hadden gedemobiliseerd
  • jullie hadden gedemobiliseerd
  • zij hadden gedemobiliseerd

Past perfect

  • I had demobilized
  • you had demobilized
  • he/she/it had demobilized
  • we had demobilized
  • you had demobilized
  • they had demobilized

Toekomende tijd I

  • ik zal demobiliseren
  • jij zult demobiliseren
  • hij/zij/het zal demobiliseren
  • wij zullen demobiliseren
  • jullie zullen demobiliseren
  • zij zullen demobiliseren

Future

  • I will demobilize
  • you will demobilize
  • he/she/it will demobilize
  • we will demobilize
  • you will demobilize
  • they will demobilize

Toekomende tijd II

  • ik zal gedemobiliseerd hebben
  • jij zult gedemobiliseerd hebben
  • hij/zij/het zal gedemobiliseerd hebben
  • wij zullen gedemobiliseerd hebben
  • jullie zullen gedemobiliseerd hebben
  • zij zullen gedemobiliseerd hebben

Future perfect

  • I will have demobilized
  • you will have demobilized
  • he/she/it will have demobilized
  • we will have demobilized
  • you will have demobilized
  • they will have demobilized

Conditionalis I

  • ik zou demobiliseren
  • jij zou demobiliseren
  • hij/zij/het zou demobiliseren
  • wij zouden demobiliseren
  • jullie zouden demobiliseren
  • zij zouden demobiliseren

Conditional present

  • I would demobilize
  • you would demobilize
  • he/she/it would demobilize
  • we would demobilize
  • you would demobilize
  • they would demobilize

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedemobiliseerd
  • jij zou hebben gedemobiliseerd
  • hij/zij/het zou hebben gedemobiliseerd
  • wij zouden hebben gedemobiliseerd
  • jullie zouden hebben gedemobiliseerd
  • zij zouden hebben gedemobiliseerd

Conditional perfect

  • I would have demobilized
  • you would have demobilized
  • he/she/it would have demobilized
  • we would have demobilized
  • you would have demobilized
  • they would have demobilized

Imperatief

  • jij demobiliseer
  • jullie demobiliseert

Imperative

  • you demobilize
  • you demobilize