Vervoeging van descend

Engels

Nederlands

Present

  • I descend
  • you descend
  • he/she/it descends
  • we descend
  • you descend
  • they descend

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik spruit
  • jij spruit
  • hij/zij/het spruit
  • wij spruiten
  • jullie spruiten
  • zij spruiten

Simple past

  • I descended
  • you descended
  • he/she/it descended
  • we descended
  • you descended
  • they descended

Onvoltooid verleden tijd

  • ik sproot
  • jij sproot
  • hij/zij/het sproot
  • wij sproten
  • jullie sproten
  • zij sproten

Present perfect

  • I have descended
  • you have descended
  • he/she/it has descended
  • we have descended
  • you have descended
  • they have descended

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben gesproten
  • jij bent gesproten
  • hij/zij/het is gesproten
  • wij zijn gesproten
  • jullie zijn gesproten
  • zij zijn gesproten

Past perfect

  • I had descended
  • you had descended
  • he/she/it had descended
  • we had descended
  • you had descended
  • they had descended

Voltooid verleden tijd

  • ik was gesproten
  • jij was gesproten
  • hij/zij/het was gesproten
  • wij waren gesproten
  • jullie waren gesproten
  • zij waren gesproten

Future

  • I will descend
  • you will descend
  • he/she/it will descend
  • we will descend
  • you will descend
  • they will descend

Toekomende tijd I

  • ik zal spruiten
  • jij zult spruiten
  • hij/zij/het zal spruiten
  • wij zullen spruiten
  • jullie zullen spruiten
  • zij zullen spruiten

Future perfect

  • I will have descended
  • you will have descended
  • he/she/it will have descended
  • we will have descended
  • you will have descended
  • they will have descended

Toekomende tijd II

  • ik zal gesproten zijn
  • jij zult gesproten zijn
  • hij/zij/het zal gesproten zijn
  • wij zullen gesproten zijn
  • jullie zullen gesproten zijn
  • zij zullen gesproten zijn

Conditional present

  • I would descend
  • you would descend
  • he/she/it would descend
  • we would descend
  • you would descend
  • they would descend

Conditionalis I

  • ik zou spruiten
  • jij zou spruiten
  • hij/zij/het zou spruiten
  • wij zouden spruiten
  • jullie zouden spruiten
  • zij zouden spruiten

Conditional perfect

  • I would have descended
  • you would have descended
  • he/she/it would have descended
  • we would have descended
  • you would have descended
  • they would have descended

Conditionalis II

  • ik zou zijn gesproten
  • jij zou zijn gesproten
  • hij/zij/het zou zijn gesproten
  • wij zouden zijn gesproten
  • jullie zouden zijn gesproten
  • zij zouden zijn gesproten

Imperative

  • you descend
  • you descend

Imperatief

  • jij spruit
  • jullie spruit

Verwijzingen

Bekijk 9 definitie(s) van descend