Vervoeging van determineren

Onbepaalde wijs (infinitief): determineren

Vertaling: determinar

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik determineer
  • jij determineert
  • hij/zij/het determineert
  • wij determineren
  • jullie determineren
  • zij determineren

Indicativo presente

  • yo determino
  • determinas
  • él/ella determina
  • nosotros determinamos
  • vosotros determináis
  • ellos/ellas determinan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik determineerde
  • jij determineerde
  • hij/zij/het determineerde
  • wij determineerden
  • jullie determineerden
  • zij determineerden

Indefinido

  • yo determiné
  • determinaste
  • él/ella determinó
  • nosotros determinamos
  • vosotros determinasteis
  • ellos/ellas determinaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedetermineerd
  • jij hebt gedetermineerd
  • hij/zij/het heeft gedetermineerd
  • wij hebben gedetermineerd
  • jullie hebben gedetermineerd
  • zij hebben gedetermineerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he determinado
  • has determinado
  • él/ella ha determinado
  • nosotros hemos determinado
  • vosotros habéis determinado
  • ellos/ellas han determinado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedetermineerd
  • jij had gedetermineerd
  • hij/zij/het had gedetermineerd
  • wij hadden gedetermineerd
  • jullie hadden gedetermineerd
  • zij hadden gedetermineerd

Pluscuamperfecto

  • yo había determinado
  • habías determinado
  • él/ella había determinado
  • nosotros habíamos determinado
  • vosotros habíais determinado
  • ellos/ellas habían determinado

Toekomende tijd I

  • ik zal determineren
  • jij zult determineren
  • hij/zij/het zal determineren
  • wij zullen determineren
  • jullie zullen determineren
  • zij zullen determineren

Futuro I

  • yo determinaré
  • determinarás
  • él/ella determinará
  • nosotros determinaremos
  • vosotros determinaréis
  • ellos/ellas determinarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gedetermineerd hebben
  • jij zult gedetermineerd hebben
  • hij/zij/het zal gedetermineerd hebben
  • wij zullen gedetermineerd hebben
  • jullie zullen gedetermineerd hebben
  • zij zullen gedetermineerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré determinado
  • habrás determinado
  • él/ella habrá determinado
  • nosotros habremos determinado
  • vosotros habréis determinado
  • ellos/ellas habrán determinado

Conditionalis I

  • ik zou determineren
  • jij zou determineren
  • hij/zij/het zou determineren
  • wij zouden determineren
  • jullie zouden determineren
  • zij zouden determineren

Condicional

  • yo determinaría
  • determinarías
  • él/ella determinaría
  • nosotros determinaríamos
  • vosotros determinaríais
  • ellos/ellas determinarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedetermineerd
  • jij zou hebben gedetermineerd
  • hij/zij/het zou hebben gedetermineerd
  • wij zouden hebben gedetermineerd
  • jullie zouden hebben gedetermineerd
  • zij zouden hebben gedetermineerd

Condicional perfecto

  • yo habría determinado
  • habrías determinado
  • él/ella habría determinado
  • nosotros habríamos determinado
  • vosotros habríais determinado
  • ellos/ellas habrían determinado

Imperatief

  • jij determineer
  • jullie determineert

Imperativo presente

  • determina
  • vosotros determinad