Vervoeging van differentiate

Onbepaalde wijs (infinitief): to differentiate

Engels

Nederlands

Present

  • I differentiate
  • you differentiate
  • he/she/it differentiates
  • we differentiate
  • you differentiate
  • they differentiate

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik typeer
  • jij typeert
  • hij/zij/het typeert
  • wij typeren
  • jullie typeren
  • zij typeren

Simple past

  • I differentiated
  • you differentiated
  • he/she/it differentiated
  • we differentiated
  • you differentiated
  • they differentiated

Onvoltooid verleden tijd

  • ik typeerde
  • jij typeerde
  • hij/zij/het typeerde
  • wij typeerden
  • jullie typeerden
  • zij typeerden

Present perfect

  • I have differentiated
  • you have differentiated
  • he/she/it has differentiated
  • we have differentiated
  • you have differentiated
  • they have differentiated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb getypeerd
  • jij hebt getypeerd
  • hij/zij/het heeft getypeerd
  • wij hebben getypeerd
  • jullie hebben getypeerd
  • zij hebben getypeerd

Past perfect

  • I had differentiated
  • you had differentiated
  • he/she/it had differentiated
  • we had differentiated
  • you had differentiated
  • they had differentiated

Voltooid verleden tijd

  • ik had getypeerd
  • jij had getypeerd
  • hij/zij/het had getypeerd
  • wij hadden getypeerd
  • jullie hadden getypeerd
  • zij hadden getypeerd

Future

  • I will differentiate
  • you will differentiate
  • he/she/it will differentiate
  • we will differentiate
  • you will differentiate
  • they will differentiate

Toekomende tijd I

  • ik zal typeren
  • jij zult typeren
  • hij/zij/het zal typeren
  • wij zullen typeren
  • jullie zullen typeren
  • zij zullen typeren

Future perfect

  • I will have differentiated
  • you will have differentiated
  • he/she/it will have differentiated
  • we will have differentiated
  • you will have differentiated
  • they will have differentiated

Toekomende tijd II

  • ik zal getypeerd hebben
  • jij zult getypeerd hebben
  • hij/zij/het zal getypeerd hebben
  • wij zullen getypeerd hebben
  • jullie zullen getypeerd hebben
  • zij zullen getypeerd hebben

Conditional present

  • I would differentiate
  • you would differentiate
  • he/she/it would differentiate
  • we would differentiate
  • you would differentiate
  • they would differentiate

Conditionalis I

  • ik zou typeren
  • jij zou typeren
  • hij/zij/het zou typeren
  • wij zouden typeren
  • jullie zouden typeren
  • zij zouden typeren

Conditional perfect

  • I would have differentiated
  • you would have differentiated
  • he/she/it would have differentiated
  • we would have differentiated
  • you would have differentiated
  • they would have differentiated

Conditionalis II

  • ik zou hebben getypeerd
  • jij zou hebben getypeerd
  • hij/zij/het zou hebben getypeerd
  • wij zouden hebben getypeerd
  • jullie zouden hebben getypeerd
  • zij zouden hebben getypeerd

Imperative

  • you differentiate
  • you differentiate

Imperatief

  • jij typeer
  • jullie typeert

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van differentiate