Vervoeging van dip
Onbepaalde wijs (infinitief): to dip
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it dips
- they dip
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het helt af
- zij hellen af
Simple past
- he/she/it dipped
- they dipped
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het helde af
- zij helden af
Present perfect
- he/she/it has dipped
- they have dipped
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft afgeheld
- zij hebben afgeheld
Past perfect
- he/she/it had dipped
- they had dipped
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had afgeheld
- zij hadden afgeheld
Future
- he/she/it will dip
- they will dip
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal afhellen
- zij zult afhellen
Future perfect
- he/she/it will have dipped
- they will have dipped
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal afgeheld hebben
- zij zult afgeheld hebben
Conditional present
- he/she/it would dip
- they would dip
Conditionalis I
- hij/zij/het zal afhellen
- zij zullen afhellen
Conditional perfect
- he/she/it would have dipped
- they would have dipped
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben afgeheld
- zij zullen hebben afgeheld