Vervoeging van dip

Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it dips
  • they dip

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het helt af
  • zij hellen af

Simple past

  • he/she/it dipped
  • they dipped

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het helde af
  • zij helden af

Present perfect

  • he/she/it has dipped
  • they have dipped

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft afgeheld
  • zij hebben afgeheld

Past perfect

  • he/she/it had dipped
  • they had dipped

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had afgeheld
  • zij hadden afgeheld

Future

  • he/she/it will dip
  • they will dip

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal afhellen
  • zij zult afhellen

Future perfect

  • he/she/it will have dipped
  • they will have dipped

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal afgeheld hebben
  • zij zult afgeheld hebben

Conditional present

  • he/she/it would dip
  • they would dip

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal afhellen
  • zij zullen afhellen

Conditional perfect

  • he/she/it would have dipped
  • they would have dipped

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben afgeheld
  • zij zullen hebben afgeheld

Verwijzingen

Bekijk 16 definitie(s) van dip