Vervoeging van diplomeren

Onbepaalde wijs (infinitief): diplomeren

Vertaling: diplomieren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik diplomeer
  • jij diplomeert
  • hij/zij/het diplomeert
  • wij diplomeren
  • jullie diplomeren
  • zij diplomeren

Präsens Indikativ

  • ich diplomiere
  • du diplomierst
  • er/sie/es diplomiert
  • wir diplomieren
  • ihr diplomiert
  • sie diplomieren

Onvoltooid verleden tijd

  • ik diplomeerde
  • jij diplomeerde
  • hij/zij/het diplomeerde
  • wij diplomeerden
  • jullie diplomeerden
  • zij diplomeerden

Präteritum Indikativ

  • ich diplomierte
  • du diplomiertest
  • er/sie/es diplomierte
  • wir diplomierten
  • ihr diplomiertet
  • sie diplomierten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gediplomeerd
  • jij hebt gediplomeerd
  • hij/zij/het heeft gediplomeerd
  • wij hebben gediplomeerd
  • jullie hebben gediplomeerd
  • zij hebben gediplomeerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe diplomiert
  • du hast diplomiert
  • er/sie/es hat diplomiert
  • wir haben diplomiert
  • ihr habt diplomiert
  • sie haben diplomiert

Voltooid verleden tijd

  • ik had gediplomeerd
  • jij had gediplomeerd
  • hij/zij/het had gediplomeerd
  • wij hadden gediplomeerd
  • jullie hadden gediplomeerd
  • zij hadden gediplomeerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte diplomiert
  • du hattest diplomiert
  • er/sie/es hatte diplomiert
  • wir hatten diplomiert
  • ihr hattet diplomiert
  • sie hatten diplomiert

Toekomende tijd I

  • ik zal diplomeren
  • jij zult diplomeren
  • hij/zij/het zal diplomeren
  • wij zullen diplomeren
  • jullie zullen diplomeren
  • zij zullen diplomeren

Futur I Indikativ

  • ich werde diplomieren
  • du wirst diplomieren
  • er/sie/es wird diplomieren
  • wir werden diplomieren
  • ihr werdet diplomieren
  • sie werden diplomieren

Toekomende tijd II

  • ik zal gediplomeerd hebben
  • jij zult gediplomeerd hebben
  • hij/zij/het zal gediplomeerd hebben
  • wij zullen gediplomeerd hebben
  • jullie zullen gediplomeerd hebben
  • zij zullen gediplomeerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde diplomiert haben
  • du wirst diplomiert haben
  • er/sie/es wird diplomiert haben
  • wir werden diplomiert haben
  • ihr werdet diplomiert haben
  • sie werden diplomiert haben

Conditionalis I

  • ik zou diplomeren
  • jij zou diplomeren
  • hij/zij/het zou diplomeren
  • wij zouden diplomeren
  • jullie zouden diplomeren
  • zij zouden diplomeren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde diplomieren
  • du würdest diplomieren
  • er/sie/es würde diplomieren
  • wir würden diplomieren
  • ihr würdet diplomieren
  • sie würden diplomieren

Conditionalis II

  • ik zou hebben gediplomeerd
  • jij zou hebben gediplomeerd
  • hij/zij/het zou hebben gediplomeerd
  • wij zouden hebben gediplomeerd
  • jullie zouden hebben gediplomeerd
  • zij zouden hebben gediplomeerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde diplomiert haben
  • du würdest diplomiert haben
  • er/sie/es würde diplomiert haben
  • wir würden diplomiert haben
  • ihr würdet diplomiert haben
  • sie würden diplomiert haben

Imperatief

  • jij diplomeer
  • jullie diplomeert

Imperativ

  • du diplomiere
  • ihr diplomiert