Vervoeging van distinguish

Onbepaalde wijs (infinitief): to distinguish

Engels

Nederlands

Present

  • I distinguish
  • you distinguish
  • he/she/it distinguishes
  • we distinguish
  • you distinguish
  • they distinguish

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik decoreer
  • jij decoreert
  • hij/zij/het decoreert
  • wij decoreren
  • jullie decoreren
  • zij decoreren

Simple past

  • I distinguished
  • you distinguished
  • he/she/it distinguished
  • we distinguished
  • you distinguished
  • they distinguished

Onvoltooid verleden tijd

  • ik decoreerde
  • jij decoreerde
  • hij/zij/het decoreerde
  • wij decoreerden
  • jullie decoreerden
  • zij decoreerden

Present perfect

  • I have distinguished
  • you have distinguished
  • he/she/it has distinguished
  • we have distinguished
  • you have distinguished
  • they have distinguished

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedecoreerd
  • jij hebt gedecoreerd
  • hij/zij/het heeft gedecoreerd
  • wij hebben gedecoreerd
  • jullie hebben gedecoreerd
  • zij hebben gedecoreerd

Past perfect

  • I had distinguished
  • you had distinguished
  • he/she/it had distinguished
  • we had distinguished
  • you had distinguished
  • they had distinguished

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedecoreerd
  • jij had gedecoreerd
  • hij/zij/het had gedecoreerd
  • wij hadden gedecoreerd
  • jullie hadden gedecoreerd
  • zij hadden gedecoreerd

Future

  • I will distinguish
  • you will distinguish
  • he/she/it will distinguish
  • we will distinguish
  • you will distinguish
  • they will distinguish

Toekomende tijd I

  • ik zal decoreren
  • jij zult decoreren
  • hij/zij/het zal decoreren
  • wij zullen decoreren
  • jullie zullen decoreren
  • zij zullen decoreren

Future perfect

  • I will have distinguished
  • you will have distinguished
  • he/she/it will have distinguished
  • we will have distinguished
  • you will have distinguished
  • they will have distinguished

Toekomende tijd II

  • ik zal gedecoreerd hebben
  • jij zult gedecoreerd hebben
  • hij/zij/het zal gedecoreerd hebben
  • wij zullen gedecoreerd hebben
  • jullie zullen gedecoreerd hebben
  • zij zullen gedecoreerd hebben

Conditional present

  • I would distinguish
  • you would distinguish
  • he/she/it would distinguish
  • we would distinguish
  • you would distinguish
  • they would distinguish

Conditionalis I

  • ik zou decoreren
  • jij zou decoreren
  • hij/zij/het zou decoreren
  • wij zouden decoreren
  • jullie zouden decoreren
  • zij zouden decoreren

Conditional perfect

  • I would have distinguished
  • you would have distinguished
  • he/she/it would have distinguished
  • we would have distinguished
  • you would have distinguished
  • they would have distinguished

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedecoreerd
  • jij zou hebben gedecoreerd
  • hij/zij/het zou hebben gedecoreerd
  • wij zouden hebben gedecoreerd
  • jullie zouden hebben gedecoreerd
  • zij zouden hebben gedecoreerd

Imperative

  • you distinguish
  • you distinguish

Imperatief

  • jij decoreer
  • jullie decoreert

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van distinguish