Vervoeging van distinguish
Onbepaalde wijs (infinitief): to distinguish
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it distinguishes
- they distinguish
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het kentekent
- zij kentekenen
Simple past
- he/she/it distinguished
- they distinguished
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het kentekende
- zij kentekenden
Present perfect
- he/she/it has distinguished
- they have distinguished
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft gekentekend
- zij hebben gekentekend
Past perfect
- he/she/it had distinguished
- they had distinguished
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had gekentekend
- zij hadden gekentekend
Future
- he/she/it will distinguish
- they will distinguish
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal kentekenen
- zij zult kentekenen
Future perfect
- he/she/it will have distinguished
- they will have distinguished
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal gekentekend hebben
- zij zult gekentekend hebben
Conditional present
- he/she/it would distinguish
- they would distinguish
Conditionalis I
- hij/zij/het zal kentekenen
- zij zullen kentekenen
Conditional perfect
- he/she/it would have distinguished
- they would have distinguished
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben gekentekend
- zij zullen hebben gekentekend