Vervoeging van doen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik doe
  • jij doet
  • hij/zij/het doet
  • wij doen
  • jullie doen
  • zij doen

Indicativo presente

  • yo meto
  • metes
  • él/ella mete
  • nosotros metemos
  • vosotros metéis
  • ellos/ellas meten

Onvoltooid verleden tijd

  • ik deed
  • jij deed
  • hij/zij/het deed
  • wij deden
  • jullie deden
  • zij deden

Indefinido

  • yo metí
  • metiste
  • él/ella metió
  • nosotros metimos
  • vosotros metisteis
  • ellos/ellas metieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedaan
  • jij hebt gedaan
  • hij/zij/het heeft gedaan
  • wij hebben gedaan
  • jullie hebben gedaan
  • zij hebben gedaan

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he metido
  • has metido
  • él/ella ha metido
  • nosotros hemos metido
  • vosotros habéis metido
  • ellos/ellas han metido

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedaan
  • jij had gedaan
  • hij/zij/het had gedaan
  • wij hadden gedaan
  • jullie hadden gedaan
  • zij hadden gedaan

Pluscuamperfecto

  • yo había metido
  • habías metido
  • él/ella había metido
  • nosotros habíamos metido
  • vosotros habíais metido
  • ellos/ellas habían metido

Toekomende tijd I

  • ik zal doen
  • jij zult doen
  • hij/zij/het zal doen
  • wij zullen doen
  • jullie zullen doen
  • zij zullen doen

Futuro I

  • yo meteré
  • meterás
  • él/ella meterá
  • nosotros meteremos
  • vosotros meteréis
  • ellos/ellas meterán

Toekomende tijd II

  • ik zal gedaan hebben
  • jij zult gedaan hebben
  • hij/zij/het zal gedaan hebben
  • wij zullen gedaan hebben
  • jullie zullen gedaan hebben
  • zij zullen gedaan hebben

Futuro perfecto

  • yo habré metido
  • habrás metido
  • él/ella habrá metido
  • nosotros habremos metido
  • vosotros habréis metido
  • ellos/ellas habrán metido

Conditionalis I

  • ik zou doen
  • jij zou doen
  • hij/zij/het zou doen
  • wij zouden doen
  • jullie zouden doen
  • zij zouden doen

Condicional

  • yo metería
  • meterías
  • él/ella metería
  • nosotros meteríamos
  • vosotros meteríais
  • ellos/ellas meterían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedaan
  • jij zou hebben gedaan
  • hij/zij/het zou hebben gedaan
  • wij zouden hebben gedaan
  • jullie zouden hebben gedaan
  • zij zouden hebben gedaan

Condicional perfecto

  • yo habría metido
  • habrías metido
  • él/ella habría metido
  • nosotros habríamos metido
  • vosotros habríais metido
  • ellos/ellas habrían metido

Imperatief

  • jij doe
  • jullie doet

Imperativo presente

  • mete
  • vosotros meted

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van doen