Vervoeging van don

Engels

Nederlands

Present

  • I don
  • you don
  • he/she/it dons
  • we don
  • you don
  • they don

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik doe aan
  • jij doet aan
  • hij/zij/het doet aan
  • wij doen aan
  • jullie doen aan
  • zij doen aan

Simple past

  • I donned
  • you donned
  • he/she/it donned
  • we donned
  • you donned
  • they donned

Onvoltooid verleden tijd

  • ik deed aan
  • jij deed aan
  • hij/zij/het deed aan
  • wij deden aan
  • jullie deden aan
  • zij deden aan

Present perfect

  • I have donned
  • you have donned
  • he/she/it has donned
  • we have donned
  • you have donned
  • they have donned

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb aangedaan
  • jij hebt aangedaan
  • hij/zij/het heeft aangedaan
  • wij hebben aangedaan
  • jullie hebben aangedaan
  • zij hebben aangedaan

Past perfect

  • I had donned
  • you had donned
  • he/she/it had donned
  • we had donned
  • you had donned
  • they had donned

Voltooid verleden tijd

  • ik had aangedaan
  • jij had aangedaan
  • hij/zij/het had aangedaan
  • wij hadden aangedaan
  • jullie hadden aangedaan
  • zij hadden aangedaan

Future

  • I will don
  • you will don
  • he/she/it will don
  • we will don
  • you will don
  • they will don

Toekomende tijd I

  • ik zal aandoen
  • jij zult aandoen
  • hij/zij/het zal aandoen
  • wij zullen aandoen
  • jullie zullen aandoen
  • zij zullen aandoen

Future perfect

  • I will have donned
  • you will have donned
  • he/she/it will have donned
  • we will have donned
  • you will have donned
  • they will have donned

Toekomende tijd II

  • ik zal aangedaan hebben
  • jij zult aangedaan hebben
  • hij/zij/het zal aangedaan hebben
  • wij zullen aangedaan hebben
  • jullie zullen aangedaan hebben
  • zij zullen aangedaan hebben

Conditional present

  • I would don
  • you would don
  • he/she/it would don
  • we would don
  • you would don
  • they would don

Conditionalis I

  • ik zou aandoen
  • jij zou aandoen
  • hij/zij/het zou aandoen
  • wij zouden aandoen
  • jullie zouden aandoen
  • zij zouden aandoen

Conditional perfect

  • I would have donned
  • you would have donned
  • he/she/it would have donned
  • we would have donned
  • you would have donned
  • they would have donned

Conditionalis II

  • ik zou hebben aangedaan
  • jij zou hebben aangedaan
  • hij/zij/het zou hebben aangedaan
  • wij zouden hebben aangedaan
  • jullie zouden hebben aangedaan
  • zij zouden hebben aangedaan

Imperative

  • you don
  • you don

Imperatief

  • jij doe aan
  • jullie doet aan

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van don