Vervoeging van donderen

Vertaling: tuonare

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik donder
  • jij dondert
  • hij/zij/het dondert
  • wij donderen
  • jullie donderen
  • zij donderen

Presente

  • io tuono
  • tu tuoni
  • lui/lei/Lei tuona
  • noi tuoniamo
  • voi/Voi tuonate
  • loro/Loro tuonano

Onvoltooid verleden tijd

  • ik donderde
  • jij donderde
  • hij/zij/het donderde
  • wij donderden
  • jullie donderden
  • zij donderden

Imperfetto

  • io tuonavo
  • tu tuonavi
  • lui/lei/Lei tuonava
  • noi tuonavamo
  • voi/Voi tuonavate
  • loro/Loro tuonavano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedonderd
  • jij hebt gedonderd
  • hij/zij/het heeft gedonderd
  • wij hebben gedonderd
  • jullie hebben gedonderd
  • zij hebben gedonderd

Passato prossimo

  • io ho tuonato
  • tu hai tuonato
  • lui/lei/Lei ha tuonato
  • noi abbiamo tuonato
  • voi/Voi avete tuonato
  • loro/Loro hanno tuonato

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedonderd
  • jij had gedonderd
  • hij/zij/het had gedonderd
  • wij hadden gedonderd
  • jullie hadden gedonderd
  • zij hadden gedonderd

Trapassato prossimo

  • io avevo tuonato
  • tu avevi tuonato
  • lui/lei/Lei aveva tuonato
  • noi avevamo tuonato
  • voi/Voi avevate tuonato
  • loro/Loro avevano tuonato

Toekomende tijd I

  • ik zal donderen
  • jij zult donderen
  • hij/zij/het zal donderen
  • wij zullen donderen
  • jullie zullen donderen
  • zij zullen donderen

Futuro semplice

  • io tuonerò
  • tu tuonerai
  • lui/lei/Lei tuonerà
  • noi tuoneremo
  • voi/Voi tuonerete
  • loro/Loro tuoneranno

Toekomende tijd II

  • ik zal gedonderd hebben
  • jij zult gedonderd hebben
  • hij/zij/het zal gedonderd hebben
  • wij zullen gedonderd hebben
  • jullie zullen gedonderd hebben
  • zij zullen gedonderd hebben

Futuro anteriore

  • io avrò tuonato
  • tu avrai tuonato
  • lui/lei/Lei avrà tuonato
  • noi avremo tuonato
  • voi/Voi avrete tuonato
  • loro/Loro avranno tuonato

Conditionalis I

  • ik zou donderen
  • jij zou donderen
  • hij/zij/het zou donderen
  • wij zouden donderen
  • jullie zouden donderen
  • zij zouden donderen

Condizionale presente

  • io tuonerei
  • tu tuoneresti
  • lui/lei/Lei tuonerebbe
  • noi tuoneremmo
  • voi/Voi tuonereste
  • loro/Loro tuonerebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedonderd
  • jij zou hebben gedonderd
  • hij/zij/het zou hebben gedonderd
  • wij zouden hebben gedonderd
  • jullie zouden hebben gedonderd
  • zij zouden hebben gedonderd

Condizionale passato

  • io avrei tuonato
  • tu avresti tuonato
  • lui/lei/Lei avrebbe tuonato
  • noi avremmo tuonato
  • voi/Voi avreste tuonato
  • loro/Loro avrebbero tuonato

Imperatief

  • jij donder
  • jullie dondert

Imperativo

  • tu tuona
  • voi/Voi tuonate

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van donderen