Vervoeging van doorlopen
Onbepaalde wijs (infinitief): doorlopen
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik doorloop
- jij doorloopt
- hij/zij/het doorloopt
- wij doorlopen
- jullie doorlopen
- zij doorlopen
Present
- I dribble
- you dribble
- he/she/it dribbles
- we dribble
- you dribble
- they dribble
Onvoltooid verleden tijd
- ik doorliep
- jij doorliep
- hij/zij/het doorliep
- wij doorliepen
- jullie doorliepen
- zij doorliepen
Simple past
- I dribbled
- you dribbled
- he/she/it dribbled
- we dribbled
- you dribbled
- they dribbled
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb doorlopen
- jij hebt doorlopen
- hij/zij/het heeft doorlopen
- wij hebben doorlopen
- jullie hebben doorlopen
- zij hebben doorlopen
Present perfect
- I have dribbled
- you have dribbled
- he/she/it has dribbled
- we have dribbled
- you have dribbled
- they have dribbled
Voltooid verleden tijd
- ik had doorlopen
- jij had doorlopen
- hij/zij/het had doorlopen
- wij hadden doorlopen
- jullie hadden doorlopen
- zij hadden doorlopen
Past perfect
- I had dribbled
- you had dribbled
- he/she/it had dribbled
- we had dribbled
- you had dribbled
- they had dribbled
Toekomende tijd I
- ik zal doorlopen
- jij zult doorlopen
- hij/zij/het zal doorlopen
- wij zullen doorlopen
- jullie zullen doorlopen
- zij zullen doorlopen
Future
- I will dribble
- you will dribble
- he/she/it will dribble
- we will dribble
- you will dribble
- they will dribble
Toekomende tijd II
- ik zal doorlopen hebben
- jij zult doorlopen hebben
- hij/zij/het zal doorlopen hebben
- wij zullen doorlopen hebben
- jullie zullen doorlopen hebben
- zij zullen doorlopen hebben
Future perfect
- I will have dribbled
- you will have dribbled
- he/she/it will have dribbled
- we will have dribbled
- you will have dribbled
- they will have dribbled
Conditionalis I
- ik zou doorlopen
- jij zou doorlopen
- hij/zij/het zou doorlopen
- wij zouden doorlopen
- jullie zouden doorlopen
- zij zouden doorlopen
Conditional present
- I would dribble
- you would dribble
- he/she/it would dribble
- we would dribble
- you would dribble
- they would dribble
Conditionalis II
- ik zou hebben doorlopen
- jij zou hebben doorlopen
- hij/zij/het zou hebben doorlopen
- wij zouden hebben doorlopen
- jullie zouden hebben doorlopen
- zij zouden hebben doorlopen
Conditional perfect
- I would have dribbled
- you would have dribbled
- he/she/it would have dribbled
- we would have dribbled
- you would have dribbled
- they would have dribbled
Imperatief
- jij doorloop
- jullie doorloopt
Imperative
- you dribble
- you dribble