Vervoeging van drive
Onbepaalde wijs (infinitief): to drive
Engels
Nederlands
Present
- I drive
- you drive
- he/she/it drives
- we drive
- you drive
- they drive
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik vaar
- jij vaart
- hij/zij/het vaart
- wij varen
- jullie varen
- zij varen
Simple past
- I drove
- you drove
- he/she/it drove
- we drove
- you drove
- they drove
Onvoltooid verleden tijd
- ik voer
- jij voer
- hij/zij/het voer
- wij voeren
- jullie voeren
- zij voeren
Present perfect
- I have driven
- you have driven
- he/she/it has driven
- we have driven
- you have driven
- they have driven
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gevaren
- jij hebt gevaren
- hij/zij/het heeft gevaren
- wij hebben gevaren
- jullie hebben gevaren
- zij hebben gevaren
Past perfect
- I had driven
- you had driven
- he/she/it had driven
- we had driven
- you had driven
- they had driven
Voltooid verleden tijd
- ik had gevaren
- jij had gevaren
- hij/zij/het had gevaren
- wij hadden gevaren
- jullie hadden gevaren
- zij hadden gevaren
Future
- I will drive
- you will drive
- he/she/it will drive
- we will drive
- you will drive
- they will drive
Toekomende tijd I
- ik zal varen
- jij zult varen
- hij/zij/het zal varen
- wij zullen varen
- jullie zullen varen
- zij zullen varen
Future perfect
- I will have driven
- you will have driven
- he/she/it will have driven
- we will have driven
- you will have driven
- they will have driven
Toekomende tijd II
- ik zal gevaren hebben
- jij zult gevaren hebben
- hij/zij/het zal gevaren hebben
- wij zullen gevaren hebben
- jullie zullen gevaren hebben
- zij zullen gevaren hebben
Conditional present
- I would drive
- you would drive
- he/she/it would drive
- we would drive
- you would drive
- they would drive
Conditionalis I
- ik zou varen
- jij zou varen
- hij/zij/het zou varen
- wij zouden varen
- jullie zouden varen
- zij zouden varen
Conditional perfect
- I would have driven
- you would have driven
- he/she/it would have driven
- we would have driven
- you would have driven
- they would have driven
Conditionalis II
- ik zou hebben gevaren
- jij zou hebben gevaren
- hij/zij/het zou hebben gevaren
- wij zouden hebben gevaren
- jullie zouden hebben gevaren
- zij zouden hebben gevaren
Imperative
- you drive
- you drive
Imperatief
- jij vaar
- jullie vaart