Vervoeging van emaneren
Onbepaalde wijs (infinitief): emaneren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik emaneer
- jij emaneert
- hij/zij/het emaneert
- wij emaneren
- jullie emaneren
- zij emaneren
Präsens Indikativ
- ich rühre her
- du rührst her
- er/sie/es rührt her
- wir rühren her
- ihr rührt her
- sie rühren her
Onvoltooid verleden tijd
- ik emaneerde
- jij emaneerde
- hij/zij/het emaneerde
- wij emaneerden
- jullie emaneerden
- zij emaneerden
Präteritum Indikativ
- ich rührte her
- du rührtest her
- er/sie/es rührte her
- wir rührten her
- ihr rührtet her
- sie rührten her
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëmaneerd
- jij hebt geëmaneerd
- hij/zij/het heeft geëmaneerd
- wij hebben geëmaneerd
- jullie hebben geëmaneerd
- zij hebben geëmaneerd
Perfekt Indikativ
- ich habe hergerührt
- du hast hergerührt
- er/sie/es hat hergerührt
- wir haben hergerührt
- ihr habt hergerührt
- sie haben hergerührt
Voltooid verleden tijd
- ik had geëmaneerd
- jij had geëmaneerd
- hij/zij/het had geëmaneerd
- wij hadden geëmaneerd
- jullie hadden geëmaneerd
- zij hadden geëmaneerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte hergerührt
- du hattest hergerührt
- er/sie/es hatte hergerührt
- wir hatten hergerührt
- ihr hattet hergerührt
- sie hatten hergerührt
Toekomende tijd I
- ik zal emaneren
- jij zult emaneren
- hij/zij/het zal emaneren
- wij zullen emaneren
- jullie zullen emaneren
- zij zullen emaneren
Futur I Indikativ
- ich werde herrühren
- du wirst herrühren
- er/sie/es wird herrühren
- wir werden herrühren
- ihr werdet herrühren
- sie werden herrühren
Toekomende tijd II
- ik zal geëmaneerd hebben
- jij zult geëmaneerd hebben
- hij/zij/het zal geëmaneerd hebben
- wij zullen geëmaneerd hebben
- jullie zullen geëmaneerd hebben
- zij zullen geëmaneerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde hergerührt haben
- du wirst hergerührt haben
- er/sie/es wird hergerührt haben
- wir werden hergerührt haben
- ihr werdet hergerührt haben
- sie werden hergerührt haben
Conditionalis I
- ik zou emaneren
- jij zou emaneren
- hij/zij/het zou emaneren
- wij zouden emaneren
- jullie zouden emaneren
- zij zouden emaneren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde herrühren
- du würdest herrühren
- er/sie/es würde herrühren
- wir würden herrühren
- ihr würdet herrühren
- sie würden herrühren
Conditionalis II
- ik zou hebben geëmaneerd
- jij zou hebben geëmaneerd
- hij/zij/het zou hebben geëmaneerd
- wij zouden hebben geëmaneerd
- jullie zouden hebben geëmaneerd
- zij zouden hebben geëmaneerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde hergerührt haben
- du würdest hergerührt haben
- er/sie/es würde hergerührt haben
- wir würden hergerührt haben
- ihr würdet hergerührt haben
- sie würden hergerührt haben
Imperatief
- jij emaneer
- jullie emaneert
Imperativ
- du rühr(e) her
- ihr rührt her