Vervoeging van encounter
Onbepaalde wijs (infinitief): to encounter
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it encounters
- they encounter
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het teistert
- zij teisteren
Simple past
- he/she/it encountered
- they encountered
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het teisterde
- zij teisterden
Present perfect
- he/she/it has encountered
- they have encountered
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft geteisterd
- zij hebben geteisterd
Past perfect
- he/she/it had encountered
- they had encountered
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had geteisterd
- zij hadden geteisterd
Future
- he/she/it will encounter
- they will encounter
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal teisteren
- zij zult teisteren
Future perfect
- he/she/it will have encountered
- they will have encountered
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal geteisterd hebben
- zij zult geteisterd hebben
Conditional present
- he/she/it would encounter
- they would encounter
Conditionalis I
- hij/zij/het zal teisteren
- zij zullen teisteren
Conditional perfect
- he/she/it would have encountered
- they would have encountered
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben geteisterd
- zij zullen hebben geteisterd