Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it encourages
  • they encourage

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het verlevendigt
  • zij verlevendigen

Simple past

  • he/she/it encouraged
  • they encouraged

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het verlevendigde
  • zij verlevendigden

Present perfect

  • he/she/it has encouraged
  • they have encouraged

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft verlevendigd
  • zij hebben verlevendigd

Past perfect

  • he/she/it had encouraged
  • they had encouraged

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had verlevendigd
  • zij hadden verlevendigd

Future

  • he/she/it will encourage
  • they will encourage

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal verlevendigen
  • zij zult verlevendigen

Future perfect

  • he/she/it will have encouraged
  • they will have encouraged

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal verlevendigd hebben
  • zij zult verlevendigd hebben

Conditional present

  • he/she/it would encourage
  • they would encourage

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal verlevendigen
  • zij zullen verlevendigen

Conditional perfect

  • he/she/it would have encouraged
  • they would have encouraged

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben verlevendigd
  • zij zullen hebben verlevendigd

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van encourage