Vervoeging van engageren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik engageer
  • jij engageert
  • hij/zij/het engageert
  • wij engageren
  • jullie engageren
  • zij engageren

Präsens Indikativ

  • ich nötige
  • du nötigst
  • er/sie/es nötigt
  • wir nötigen
  • ihr nötigt
  • sie nötigen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik engageerde
  • jij engageerde
  • hij/zij/het engageerde
  • wij engageerden
  • jullie engageerden
  • zij engageerden

Präteritum Indikativ

  • ich nötigte
  • du nötigtest
  • er/sie/es nötigte
  • wir nötigten
  • ihr nötigtet
  • sie nötigten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geëngageerd
  • jij hebt geëngageerd
  • hij/zij/het heeft geëngageerd
  • wij hebben geëngageerd
  • jullie hebben geëngageerd
  • zij hebben geëngageerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe genötigt
  • du hast genötigt
  • er/sie/es hat genötigt
  • wir haben genötigt
  • ihr habt genötigt
  • sie haben genötigt

Voltooid verleden tijd

  • ik had geëngageerd
  • jij had geëngageerd
  • hij/zij/het had geëngageerd
  • wij hadden geëngageerd
  • jullie hadden geëngageerd
  • zij hadden geëngageerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte genötigt
  • du hattest genötigt
  • er/sie/es hatte genötigt
  • wir hatten genötigt
  • ihr hattet genötigt
  • sie hatten genötigt

Toekomende tijd I

  • ik zal engageren
  • jij zult engageren
  • hij/zij/het zal engageren
  • wij zullen engageren
  • jullie zullen engageren
  • zij zullen engageren

Futur I Indikativ

  • ich werde nötigen
  • du wirst nötigen
  • er/sie/es wird nötigen
  • wir werden nötigen
  • ihr werdet nötigen
  • sie werden nötigen

Toekomende tijd II

  • ik zal geëngageerd hebben
  • jij zult geëngageerd hebben
  • hij/zij/het zal geëngageerd hebben
  • wij zullen geëngageerd hebben
  • jullie zullen geëngageerd hebben
  • zij zullen geëngageerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde genötigt haben
  • du wirst genötigt haben
  • er/sie/es wird genötigt haben
  • wir werden genötigt haben
  • ihr werdet genötigt haben
  • sie werden genötigt haben

Conditionalis I

  • ik zou engageren
  • jij zou engageren
  • hij/zij/het zou engageren
  • wij zouden engageren
  • jullie zouden engageren
  • zij zouden engageren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde nötigen
  • du würdest nötigen
  • er/sie/es würde nötigen
  • wir würden nötigen
  • ihr würdet nötigen
  • sie würden nötigen

Conditionalis II

  • ik zou hebben geëngageerd
  • jij zou hebben geëngageerd
  • hij/zij/het zou hebben geëngageerd
  • wij zouden hebben geëngageerd
  • jullie zouden hebben geëngageerd
  • zij zouden hebben geëngageerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde genötigt haben
  • du würdest genötigt haben
  • er/sie/es würde genötigt haben
  • wir würden genötigt haben
  • ihr würdet genötigt haben
  • sie würden genötigt haben

Imperatief

  • jij engageer
  • jullie engageert

Imperativ

  • du nötig(e)
  • ihr nötigt

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van engageren