Engels

Nederlands

Present

  • I escape
  • you escape
  • he/she/it escapes
  • we escape
  • you escape
  • they escape

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ontsnap
  • jij ontsnapt
  • hij/zij/het ontsnapt
  • wij ontsnappen
  • jullie ontsnappen
  • zij ontsnappen

Simple past

  • I escaped
  • you escaped
  • he/she/it escaped
  • we escaped
  • you escaped
  • they escaped

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ontsnapte
  • jij ontsnapte
  • hij/zij/het ontsnapte
  • wij ontsnapten
  • jullie ontsnapten
  • zij ontsnapten

Present perfect

  • I have escaped
  • you have escaped
  • he/she/it has escaped
  • we have escaped
  • you have escaped
  • they have escaped

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben ontsnapt
  • jij bent ontsnapt
  • hij/zij/het is ontsnapt
  • wij zijn ontsnapt
  • jullie zijn ontsnapt
  • zij zijn ontsnapt

Past perfect

  • I had escaped
  • you had escaped
  • he/she/it had escaped
  • we had escaped
  • you had escaped
  • they had escaped

Voltooid verleden tijd

  • ik was ontsnapt
  • jij was ontsnapt
  • hij/zij/het was ontsnapt
  • wij waren ontsnapt
  • jullie waren ontsnapt
  • zij waren ontsnapt

Future

  • I will escape
  • you will escape
  • he/she/it will escape
  • we will escape
  • you will escape
  • they will escape

Toekomende tijd I

  • ik zal ontsnappen
  • jij zult ontsnappen
  • hij/zij/het zal ontsnappen
  • wij zullen ontsnappen
  • jullie zullen ontsnappen
  • zij zullen ontsnappen

Future perfect

  • I will have escaped
  • you will have escaped
  • he/she/it will have escaped
  • we will have escaped
  • you will have escaped
  • they will have escaped

Toekomende tijd II

  • ik zal ontsnapt zijn
  • jij zult ontsnapt zijn
  • hij/zij/het zal ontsnapt zijn
  • wij zullen ontsnapt zijn
  • jullie zullen ontsnapt zijn
  • zij zullen ontsnapt zijn

Conditional present

  • I would escape
  • you would escape
  • he/she/it would escape
  • we would escape
  • you would escape
  • they would escape

Conditionalis I

  • ik zou ontsnappen
  • jij zou ontsnappen
  • hij/zij/het zou ontsnappen
  • wij zouden ontsnappen
  • jullie zouden ontsnappen
  • zij zouden ontsnappen

Conditional perfect

  • I would have escaped
  • you would have escaped
  • he/she/it would have escaped
  • we would have escaped
  • you would have escaped
  • they would have escaped

Conditionalis II

  • ik zou zijn ontsnapt
  • jij zou zijn ontsnapt
  • hij/zij/het zou zijn ontsnapt
  • wij zouden zijn ontsnapt
  • jullie zouden zijn ontsnapt
  • zij zouden zijn ontsnapt

Imperative

  • you escape
  • you escape

Imperatief

  • jij ontsnap
  • jullie ontsnapt

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van escape