Vervoeging van executeren
Onbepaalde wijs (infinitief): executeren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik executeer
- jij executeert
- hij/zij/het executeert
- wij executeren
- jullie executeren
- zij executeren
Présent
- j'exécute
- tu exécutes
- il/elle exécute
- nous exécutons
- vous exécutez
- ils/elles exécutent
Onvoltooid verleden tijd
- ik executeerde
- jij executeerde
- hij/zij/het executeerde
- wij executeerden
- jullie executeerden
- zij executeerden
Indicatif imparfait
- j'exécutais
- tu exécutais
- il/elle exécutait
- nous exécutions
- vous exécutiez
- ils/elles exécutaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëxecuteerd
- jij hebt geëxecuteerd
- hij/zij/het heeft geëxecuteerd
- wij hebben geëxecuteerd
- jullie hebben geëxecuteerd
- zij hebben geëxecuteerd
Indicatif passé composé
- j'ai exécuté
- tu as exécuté
- il/elle a exécuté
- nous avons exécuté
- vous avez exécuté
- ils/elles ont exécuté
Voltooid verleden tijd
- ik had geëxecuteerd
- jij had geëxecuteerd
- hij/zij/het had geëxecuteerd
- wij hadden geëxecuteerd
- jullie hadden geëxecuteerd
- zij hadden geëxecuteerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais exécuté
- tu avais exécuté
- il/elle avait exécuté
- nous avions exécuté
- vous aviez exécuté
- ils/elles avaient exécuté
Toekomende tijd I
- ik zal executeren
- jij zult executeren
- hij/zij/het zal executeren
- wij zullen executeren
- jullie zullen executeren
- zij zullen executeren
Indicatif futur
- j'exécuterai
- tu exécuteras
- il/elle exécutera
- nous exécuterons
- vous exécuterez
- ils/elles exécuteront
Toekomende tijd II
- ik zal geëxecuteerd hebben
- jij zult geëxecuteerd hebben
- hij/zij/het zal geëxecuteerd hebben
- wij zullen geëxecuteerd hebben
- jullie zullen geëxecuteerd hebben
- zij zullen geëxecuteerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai exécuté
- tu auras exécuté
- il/elle aura exécuté
- nous aurons exécuté
- vous aurez exécuté
- ils/elles auront exécuté
Conditionalis I
- ik zou executeren
- jij zou executeren
- hij/zij/het zou executeren
- wij zouden executeren
- jullie zouden executeren
- zij zouden executeren
Conditionnel présent
- j'exécuterais
- tu exécuterais
- il/elle exécuterait
- nous exécuterions
- vous exécuteriez
- ils/elles exécuteraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geëxecuteerd
- jij zou hebben geëxecuteerd
- hij/zij/het zou hebben geëxecuteerd
- wij zouden hebben geëxecuteerd
- jullie zouden hebben geëxecuteerd
- zij zouden hebben geëxecuteerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais exécuté
- tu aurais exécuté
- il/elle aurait exécuté
- nous aurions exécuté
- vous auriez exécuté
- ils/elles auraient exécuté
Imperatief
- jij executeer
- jullie executeert
Impératif
- tu exécute
- vous exécutez