Engels

Nederlands

Present

  • I feel
  • you feel
  • he/she/it feels
  • we feel
  • you feel
  • they feel

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik beklop
  • jij beklopt
  • hij/zij/het beklopt
  • wij bekloppen
  • jullie bekloppen
  • zij bekloppen

Simple past

  • I felt
  • you felt
  • he/she/it felt
  • we felt
  • you felt
  • they felt

Onvoltooid verleden tijd

  • ik beklopte
  • jij beklopte
  • hij/zij/het beklopte
  • wij beklopten
  • jullie beklopten
  • zij beklopten

Present perfect

  • I have felt
  • you have felt
  • he/she/it has felt
  • we have felt
  • you have felt
  • they have felt

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb beklopt
  • jij hebt beklopt
  • hij/zij/het heeft beklopt
  • wij hebben beklopt
  • jullie hebben beklopt
  • zij hebben beklopt

Past perfect

  • I had felt
  • you had felt
  • he/she/it had felt
  • we had felt
  • you had felt
  • they had felt

Voltooid verleden tijd

  • ik had beklopt
  • jij had beklopt
  • hij/zij/het had beklopt
  • wij hadden beklopt
  • jullie hadden beklopt
  • zij hadden beklopt

Future

  • I will feel
  • you will feel
  • he/she/it will feel
  • we will feel
  • you will feel
  • they will feel

Toekomende tijd I

  • ik zal bekloppen
  • jij zult bekloppen
  • hij/zij/het zal bekloppen
  • wij zullen bekloppen
  • jullie zullen bekloppen
  • zij zullen bekloppen

Future perfect

  • I will have felt
  • you will have felt
  • he/she/it will have felt
  • we will have felt
  • you will have felt
  • they will have felt

Toekomende tijd II

  • ik zal beklopt hebben
  • jij zult beklopt hebben
  • hij/zij/het zal beklopt hebben
  • wij zullen beklopt hebben
  • jullie zullen beklopt hebben
  • zij zullen beklopt hebben

Conditional present

  • I would feel
  • you would feel
  • he/she/it would feel
  • we would feel
  • you would feel
  • they would feel

Conditionalis I

  • ik zou bekloppen
  • jij zou bekloppen
  • hij/zij/het zou bekloppen
  • wij zouden bekloppen
  • jullie zouden bekloppen
  • zij zouden bekloppen

Conditional perfect

  • I would have felt
  • you would have felt
  • he/she/it would have felt
  • we would have felt
  • you would have felt
  • they would have felt

Conditionalis II

  • ik zou hebben beklopt
  • jij zou hebben beklopt
  • hij/zij/het zou hebben beklopt
  • wij zouden hebben beklopt
  • jullie zouden hebben beklopt
  • zij zouden hebben beklopt

Imperative

  • you feel
  • you feel

Imperatief

  • jij beklop
  • jullie beklopt

Verwijzingen

Bekijk 15 definitie(s) van feel