Vervoeging van fiksen

Vertaling: to manage

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik fiks
  • jij fikst
  • hij/zij/het fikst
  • wij fiksen
  • jullie fiksen
  • zij fiksen

Present

  • I manage
  • you manage
  • he/she/it manages
  • we manage
  • you manage
  • they manage

Onvoltooid verleden tijd

  • ik fikste
  • jij fikste
  • hij/zij/het fikste
  • wij fiksten
  • jullie fiksten
  • zij fiksten

Simple past

  • I managed
  • you managed
  • he/she/it managed
  • we managed
  • you managed
  • they managed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gefikst
  • jij hebt gefikst
  • hij/zij/het heeft gefikst
  • wij hebben gefikst
  • jullie hebben gefikst
  • zij hebben gefikst

Present perfect

  • I have managed
  • you have managed
  • he/she/it has managed
  • we have managed
  • you have managed
  • they have managed

Voltooid verleden tijd

  • ik had gefikst
  • jij had gefikst
  • hij/zij/het had gefikst
  • wij hadden gefikst
  • jullie hadden gefikst
  • zij hadden gefikst

Past perfect

  • I had managed
  • you had managed
  • he/she/it had managed
  • we had managed
  • you had managed
  • they had managed

Toekomende tijd I

  • ik zal fiksen
  • jij zult fiksen
  • hij/zij/het zal fiksen
  • wij zullen fiksen
  • jullie zullen fiksen
  • zij zullen fiksen

Future

  • I will manage
  • you will manage
  • he/she/it will manage
  • we will manage
  • you will manage
  • they will manage

Toekomende tijd II

  • ik zal gefikst hebben
  • jij zult gefikst hebben
  • hij/zij/het zal gefikst hebben
  • wij zullen gefikst hebben
  • jullie zullen gefikst hebben
  • zij zullen gefikst hebben

Future perfect

  • I will have managed
  • you will have managed
  • he/she/it will have managed
  • we will have managed
  • you will have managed
  • they will have managed

Conditionalis I

  • ik zou fiksen
  • jij zou fiksen
  • hij/zij/het zou fiksen
  • wij zouden fiksen
  • jullie zouden fiksen
  • zij zouden fiksen

Conditional present

  • I would manage
  • you would manage
  • he/she/it would manage
  • we would manage
  • you would manage
  • they would manage

Conditionalis II

  • ik zou hebben gefikst
  • jij zou hebben gefikst
  • hij/zij/het zou hebben gefikst
  • wij zouden hebben gefikst
  • jullie zouden hebben gefikst
  • zij zouden hebben gefikst

Conditional perfect

  • I would have managed
  • you would have managed
  • he/she/it would have managed
  • we would have managed
  • you would have managed
  • they would have managed

Imperatief

  • jij fiks
  • jullie fikst

Imperative

  • you manage
  • you manage