Engels

Nederlands

Present

  • I fill
  • you fill
  • he/she/it fills
  • we fill
  • you fill
  • they fill

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bombeer
  • jij bombeert
  • hij/zij/het bombeert
  • wij bomberen
  • jullie bomberen
  • zij bomberen

Simple past

  • I filled
  • you filled
  • he/she/it filled
  • we filled
  • you filled
  • they filled

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bombeerde
  • jij bombeerde
  • hij/zij/het bombeerde
  • wij bombeerden
  • jullie bombeerden
  • zij bombeerden

Present perfect

  • I have filled
  • you have filled
  • he/she/it has filled
  • we have filled
  • you have filled
  • they have filled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gebombeerd
  • jij hebt gebombeerd
  • hij/zij/het heeft gebombeerd
  • wij hebben gebombeerd
  • jullie hebben gebombeerd
  • zij hebben gebombeerd

Past perfect

  • I had filled
  • you had filled
  • he/she/it had filled
  • we had filled
  • you had filled
  • they had filled

Voltooid verleden tijd

  • ik had gebombeerd
  • jij had gebombeerd
  • hij/zij/het had gebombeerd
  • wij hadden gebombeerd
  • jullie hadden gebombeerd
  • zij hadden gebombeerd

Future

  • I will fill
  • you will fill
  • he/she/it will fill
  • we will fill
  • you will fill
  • they will fill

Toekomende tijd I

  • ik zal bomberen
  • jij zult bomberen
  • hij/zij/het zal bomberen
  • wij zullen bomberen
  • jullie zullen bomberen
  • zij zullen bomberen

Future perfect

  • I will have filled
  • you will have filled
  • he/she/it will have filled
  • we will have filled
  • you will have filled
  • they will have filled

Toekomende tijd II

  • ik zal gebombeerd hebben
  • jij zult gebombeerd hebben
  • hij/zij/het zal gebombeerd hebben
  • wij zullen gebombeerd hebben
  • jullie zullen gebombeerd hebben
  • zij zullen gebombeerd hebben

Conditional present

  • I would fill
  • you would fill
  • he/she/it would fill
  • we would fill
  • you would fill
  • they would fill

Conditionalis I

  • ik zou bomberen
  • jij zou bomberen
  • hij/zij/het zou bomberen
  • wij zouden bomberen
  • jullie zouden bomberen
  • zij zouden bomberen

Conditional perfect

  • I would have filled
  • you would have filled
  • he/she/it would have filled
  • we would have filled
  • you would have filled
  • they would have filled

Conditionalis II

  • ik zou hebben gebombeerd
  • jij zou hebben gebombeerd
  • hij/zij/het zou hebben gebombeerd
  • wij zouden hebben gebombeerd
  • jullie zouden hebben gebombeerd
  • zij zouden hebben gebombeerd

Imperative

  • you fill
  • you fill

Imperatief

  • jij bombeer
  • jullie bombeert

Verwijzingen

Bekijk 21 definitie(s) van fill