Vervoeging van filteren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik filter
  • jij filtert
  • hij/zij/het filtert
  • wij filteren
  • jullie filteren
  • zij filteren

Present

  • I permeate
  • you permeate
  • he/she/it permeates
  • we permeate
  • you permeate
  • they permeate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik filterde
  • jij filterde
  • hij/zij/het filterde
  • wij filterden
  • jullie filterden
  • zij filterden

Simple past

  • I permeated
  • you permeated
  • he/she/it permeated
  • we permeated
  • you permeated
  • they permeated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gefilterd
  • jij hebt gefilterd
  • hij/zij/het heeft gefilterd
  • wij hebben gefilterd
  • jullie hebben gefilterd
  • zij hebben gefilterd

Present perfect

  • I have permeated
  • you have permeated
  • he/she/it has permeated
  • we have permeated
  • you have permeated
  • they have permeated

Voltooid verleden tijd

  • ik had gefilterd
  • jij had gefilterd
  • hij/zij/het had gefilterd
  • wij hadden gefilterd
  • jullie hadden gefilterd
  • zij hadden gefilterd

Past perfect

  • I had permeated
  • you had permeated
  • he/she/it had permeated
  • we had permeated
  • you had permeated
  • they had permeated

Toekomende tijd I

  • ik zal filteren
  • jij zult filteren
  • hij/zij/het zal filteren
  • wij zullen filteren
  • jullie zullen filteren
  • zij zullen filteren

Future

  • I will permeate
  • you will permeate
  • he/she/it will permeate
  • we will permeate
  • you will permeate
  • they will permeate

Toekomende tijd II

  • ik zal gefilterd hebben
  • jij zult gefilterd hebben
  • hij/zij/het zal gefilterd hebben
  • wij zullen gefilterd hebben
  • jullie zullen gefilterd hebben
  • zij zullen gefilterd hebben

Future perfect

  • I will have permeated
  • you will have permeated
  • he/she/it will have permeated
  • we will have permeated
  • you will have permeated
  • they will have permeated

Conditionalis I

  • ik zou filteren
  • jij zou filteren
  • hij/zij/het zou filteren
  • wij zouden filteren
  • jullie zouden filteren
  • zij zouden filteren

Conditional present

  • I would permeate
  • you would permeate
  • he/she/it would permeate
  • we would permeate
  • you would permeate
  • they would permeate

Conditionalis II

  • ik zou hebben gefilterd
  • jij zou hebben gefilterd
  • hij/zij/het zou hebben gefilterd
  • wij zouden hebben gefilterd
  • jullie zouden hebben gefilterd
  • zij zouden hebben gefilterd

Conditional perfect

  • I would have permeated
  • you would have permeated
  • he/she/it would have permeated
  • we would have permeated
  • you would have permeated
  • they would have permeated

Imperatief

  • jij filter
  • jullie filtert

Imperative

  • you permeate
  • you permeate

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van filteren