Engels
Nederlands
Present
- I fit
- you fit
- he/she/it fits
- we fit
- you fit
- they fit
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik equipeer
- jij equipeert
- hij/zij/het equipeert
- wij equiperen
- jullie equiperen
- zij equiperen
Simple past
- I fitted
- you fitted
- he/she/it fitted
- we fitted
- you fitted
- they fitted
Onvoltooid verleden tijd
- ik equipeerde
- jij equipeerde
- hij/zij/het equipeerde
- wij equipeerden
- jullie equipeerden
- zij equipeerden
Present perfect
- I have fitted
- you have fitted
- he/she/it has fitted
- we have fitted
- you have fitted
- they have fitted
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geëquipeerd
- jij hebt geëquipeerd
- hij/zij/het heeft geëquipeerd
- wij hebben geëquipeerd
- jullie hebben geëquipeerd
- zij hebben geëquipeerd
Past perfect
- I had fitted
- you had fitted
- he/she/it had fitted
- we had fitted
- you had fitted
- they had fitted
Voltooid verleden tijd
- ik had geëquipeerd
- jij had geëquipeerd
- hij/zij/het had geëquipeerd
- wij hadden geëquipeerd
- jullie hadden geëquipeerd
- zij hadden geëquipeerd
Future
- I will fit
- you will fit
- he/she/it will fit
- we will fit
- you will fit
- they will fit
Toekomende tijd I
- ik zal equiperen
- jij zult equiperen
- hij/zij/het zal equiperen
- wij zullen equiperen
- jullie zullen equiperen
- zij zullen equiperen
Future perfect
- I will have fitted
- you will have fitted
- he/she/it will have fitted
- we will have fitted
- you will have fitted
- they will have fitted
Toekomende tijd II
- ik zal geëquipeerd hebben
- jij zult geëquipeerd hebben
- hij/zij/het zal geëquipeerd hebben
- wij zullen geëquipeerd hebben
- jullie zullen geëquipeerd hebben
- zij zullen geëquipeerd hebben
Conditional present
- I would fit
- you would fit
- he/she/it would fit
- we would fit
- you would fit
- they would fit
Conditionalis I
- ik zou equiperen
- jij zou equiperen
- hij/zij/het zou equiperen
- wij zouden equiperen
- jullie zouden equiperen
- zij zouden equiperen
Conditional perfect
- I would have fitted
- you would have fitted
- he/she/it would have fitted
- we would have fitted
- you would have fitted
- they would have fitted
Conditionalis II
- ik zou hebben geëquipeerd
- jij zou hebben geëquipeerd
- hij/zij/het zou hebben geëquipeerd
- wij zouden hebben geëquipeerd
- jullie zouden hebben geëquipeerd
- zij zouden hebben geëquipeerd
Imperative
- you fit
- you fit
Imperatief
- jij equipeer
- jullie equipeert