Vervoeging van flag

Engels

Nederlands

Present

  • I flag
  • you flag
  • he/she/it flags
  • we flag
  • you flag
  • they flag

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vlag
  • jij vlagt
  • hij/zij/het vlagt
  • wij vlaggen
  • jullie vlaggen
  • zij vlaggen

Simple past

  • I flagged
  • you flagged
  • he/she/it flagged
  • we flagged
  • you flagged
  • they flagged

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vlagde
  • jij vlagde
  • hij/zij/het vlagde
  • wij vlagden
  • jullie vlagden
  • zij vlagden

Present perfect

  • I have flagged
  • you have flagged
  • he/she/it has flagged
  • we have flagged
  • you have flagged
  • they have flagged

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gevlagd
  • jij hebt gevlagd
  • hij/zij/het heeft gevlagd
  • wij hebben gevlagd
  • jullie hebben gevlagd
  • zij hebben gevlagd

Past perfect

  • I had flagged
  • you had flagged
  • he/she/it had flagged
  • we had flagged
  • you had flagged
  • they had flagged

Voltooid verleden tijd

  • ik had gevlagd
  • jij had gevlagd
  • hij/zij/het had gevlagd
  • wij hadden gevlagd
  • jullie hadden gevlagd
  • zij hadden gevlagd

Future

  • I will flag
  • you will flag
  • he/she/it will flag
  • we will flag
  • you will flag
  • they will flag

Toekomende tijd I

  • ik zal vlaggen
  • jij zult vlaggen
  • hij/zij/het zal vlaggen
  • wij zullen vlaggen
  • jullie zullen vlaggen
  • zij zullen vlaggen

Future perfect

  • I will have flagged
  • you will have flagged
  • he/she/it will have flagged
  • we will have flagged
  • you will have flagged
  • they will have flagged

Toekomende tijd II

  • ik zal gevlagd hebben
  • jij zult gevlagd hebben
  • hij/zij/het zal gevlagd hebben
  • wij zullen gevlagd hebben
  • jullie zullen gevlagd hebben
  • zij zullen gevlagd hebben

Conditional present

  • I would flag
  • you would flag
  • he/she/it would flag
  • we would flag
  • you would flag
  • they would flag

Conditionalis I

  • ik zou vlaggen
  • jij zou vlaggen
  • hij/zij/het zou vlaggen
  • wij zouden vlaggen
  • jullie zouden vlaggen
  • zij zouden vlaggen

Conditional perfect

  • I would have flagged
  • you would have flagged
  • he/she/it would have flagged
  • we would have flagged
  • you would have flagged
  • they would have flagged

Conditionalis II

  • ik zou hebben gevlagd
  • jij zou hebben gevlagd
  • hij/zij/het zou hebben gevlagd
  • wij zouden hebben gevlagd
  • jullie zouden hebben gevlagd
  • zij zouden hebben gevlagd

Imperative

  • you flag
  • you flag

Imperatief

  • jij vlag
  • jullie vlagt

Verwijzingen

Bekijk 8 definitie(s) van flag