Vervoeging van flamberen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik flambeer
  • jij flambeert
  • hij/zij/het flambeert
  • wij flamberen
  • jullie flamberen
  • zij flamberen

Present

  • I blacken
  • you blacken
  • he/she/it blackens
  • we blacken
  • you blacken
  • they blacken

Onvoltooid verleden tijd

  • ik flambeerde
  • jij flambeerde
  • hij/zij/het flambeerde
  • wij flambeerden
  • jullie flambeerden
  • zij flambeerden

Simple past

  • I blackened
  • you blackened
  • he/she/it blackened
  • we blackened
  • you blackened
  • they blackened

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geflambeerd
  • jij hebt geflambeerd
  • hij/zij/het heeft geflambeerd
  • wij hebben geflambeerd
  • jullie hebben geflambeerd
  • zij hebben geflambeerd

Present perfect

  • I have blackened
  • you have blackened
  • he/she/it has blackened
  • we have blackened
  • you have blackened
  • they have blackened

Voltooid verleden tijd

  • ik had geflambeerd
  • jij had geflambeerd
  • hij/zij/het had geflambeerd
  • wij hadden geflambeerd
  • jullie hadden geflambeerd
  • zij hadden geflambeerd

Past perfect

  • I had blackened
  • you had blackened
  • he/she/it had blackened
  • we had blackened
  • you had blackened
  • they had blackened

Toekomende tijd I

  • ik zal flamberen
  • jij zult flamberen
  • hij/zij/het zal flamberen
  • wij zullen flamberen
  • jullie zullen flamberen
  • zij zullen flamberen

Future

  • I will blacken
  • you will blacken
  • he/she/it will blacken
  • we will blacken
  • you will blacken
  • they will blacken

Toekomende tijd II

  • ik zal geflambeerd hebben
  • jij zult geflambeerd hebben
  • hij/zij/het zal geflambeerd hebben
  • wij zullen geflambeerd hebben
  • jullie zullen geflambeerd hebben
  • zij zullen geflambeerd hebben

Future perfect

  • I will have blackened
  • you will have blackened
  • he/she/it will have blackened
  • we will have blackened
  • you will have blackened
  • they will have blackened

Conditionalis I

  • ik zou flamberen
  • jij zou flamberen
  • hij/zij/het zou flamberen
  • wij zouden flamberen
  • jullie zouden flamberen
  • zij zouden flamberen

Conditional present

  • I would blacken
  • you would blacken
  • he/she/it would blacken
  • we would blacken
  • you would blacken
  • they would blacken

Conditionalis II

  • ik zou hebben geflambeerd
  • jij zou hebben geflambeerd
  • hij/zij/het zou hebben geflambeerd
  • wij zouden hebben geflambeerd
  • jullie zouden hebben geflambeerd
  • zij zouden hebben geflambeerd

Conditional perfect

  • I would have blackened
  • you would have blackened
  • he/she/it would have blackened
  • we would have blackened
  • you would have blackened
  • they would have blackened

Imperatief

  • jij flambeer
  • jullie flambeert

Imperative

  • you blacken
  • you blacken

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van flamberen