Vervoeging van fly
Onbepaalde wijs (infinitief): to fly
Engels
Nederlands
Present
- I fly
- you fly
- he/she/it flys
- we fly
- you fly
- they fly
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik loop weg
- jij loopt weg
- hij/zij/het loopt weg
- wij lopen weg
- jullie lopen weg
- zij lopen weg
Simple past
- I flew
- you flew
- he/she/it flew
- we flew
- you flew
- they flew
Onvoltooid verleden tijd
- ik liep weg
- jij liep weg
- hij/zij/het liep weg
- wij liepen weg
- jullie liepen weg
- zij liepen weg
Present perfect
- I have flown
- you have flown
- he/she/it has flown
- we have flown
- you have flown
- they have flown
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik ben weggelopen
- jij bent weggelopen
- hij/zij/het is weggelopen
- wij zijn weggelopen
- jullie zijn weggelopen
- zij zijn weggelopen
Past perfect
- I had flown
- you had flown
- he/she/it had flown
- we had flown
- you had flown
- they had flown
Voltooid verleden tijd
- ik was weggelopen
- jij was weggelopen
- hij/zij/het was weggelopen
- wij waren weggelopen
- jullie waren weggelopen
- zij waren weggelopen
Future
- I will fly
- you will fly
- he/she/it will fly
- we will fly
- you will fly
- they will fly
Toekomende tijd I
- ik zal weglopen
- jij zult weglopen
- hij/zij/het zal weglopen
- wij zullen weglopen
- jullie zullen weglopen
- zij zullen weglopen
Future perfect
- I will have flown
- you will have flown
- he/she/it will have flown
- we will have flown
- you will have flown
- they will have flown
Toekomende tijd II
- ik zal weggelopen zijn
- jij zult weggelopen zijn
- hij/zij/het zal weggelopen zijn
- wij zullen weggelopen zijn
- jullie zullen weggelopen zijn
- zij zullen weggelopen zijn
Conditional present
- I would fly
- you would fly
- he/she/it would fly
- we would fly
- you would fly
- they would fly
Conditionalis I
- ik zou weglopen
- jij zou weglopen
- hij/zij/het zou weglopen
- wij zouden weglopen
- jullie zouden weglopen
- zij zouden weglopen
Conditional perfect
- I would have flown
- you would have flown
- he/she/it would have flown
- we would have flown
- you would have flown
- they would have flown
Conditionalis II
- ik zou zijn weggelopen
- jij zou zijn weggelopen
- hij/zij/het zou zijn weggelopen
- wij zouden zijn weggelopen
- jullie zouden zijn weggelopen
- zij zouden zijn weggelopen
Imperative
- you fly
- you fly
Imperatief
- jij loop weg
- jullie loopt weg