Vervoeging van fouilleren

Onbepaalde wijs (infinitief): fouilleren

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik fouilleer
  • jij fouilleert
  • hij/zij/het fouilleert
  • wij fouilleren
  • jullie fouilleren
  • zij fouilleren

Indicativo presente

  • yo inspecciono
  • inspeccionas
  • él/ella inspecciona
  • nosotros inspeccionamos
  • vosotros inspeccionáis
  • ellos/ellas inspeccionan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik fouilleerde
  • jij fouilleerde
  • hij/zij/het fouilleerde
  • wij fouilleerden
  • jullie fouilleerden
  • zij fouilleerden

Indefinido

  • yo inspeccioné
  • inspeccionaste
  • él/ella inspeccionó
  • nosotros inspeccionamos
  • vosotros inspeccionasteis
  • ellos/ellas inspeccionaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gefouilleerd
  • jij hebt gefouilleerd
  • hij/zij/het heeft gefouilleerd
  • wij hebben gefouilleerd
  • jullie hebben gefouilleerd
  • zij hebben gefouilleerd

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he inspeccionado
  • has inspeccionado
  • él/ella ha inspeccionado
  • nosotros hemos inspeccionado
  • vosotros habéis inspeccionado
  • ellos/ellas han inspeccionado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gefouilleerd
  • jij had gefouilleerd
  • hij/zij/het had gefouilleerd
  • wij hadden gefouilleerd
  • jullie hadden gefouilleerd
  • zij hadden gefouilleerd

Pluscuamperfecto

  • yo había inspeccionado
  • habías inspeccionado
  • él/ella había inspeccionado
  • nosotros habíamos inspeccionado
  • vosotros habíais inspeccionado
  • ellos/ellas habían inspeccionado

Toekomende tijd I

  • ik zal fouilleren
  • jij zult fouilleren
  • hij/zij/het zal fouilleren
  • wij zullen fouilleren
  • jullie zullen fouilleren
  • zij zullen fouilleren

Futuro I

  • yo inspeccionaré
  • inspeccionarás
  • él/ella inspeccionará
  • nosotros inspeccionaremos
  • vosotros inspeccionaréis
  • ellos/ellas inspeccionarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gefouilleerd hebben
  • jij zult gefouilleerd hebben
  • hij/zij/het zal gefouilleerd hebben
  • wij zullen gefouilleerd hebben
  • jullie zullen gefouilleerd hebben
  • zij zullen gefouilleerd hebben

Futuro perfecto

  • yo habré inspeccionado
  • habrás inspeccionado
  • él/ella habrá inspeccionado
  • nosotros habremos inspeccionado
  • vosotros habréis inspeccionado
  • ellos/ellas habrán inspeccionado

Conditionalis I

  • ik zou fouilleren
  • jij zou fouilleren
  • hij/zij/het zou fouilleren
  • wij zouden fouilleren
  • jullie zouden fouilleren
  • zij zouden fouilleren

Condicional

  • yo inspeccionaría
  • inspeccionarías
  • él/ella inspeccionaría
  • nosotros inspeccionaríamos
  • vosotros inspeccionaríais
  • ellos/ellas inspeccionarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gefouilleerd
  • jij zou hebben gefouilleerd
  • hij/zij/het zou hebben gefouilleerd
  • wij zouden hebben gefouilleerd
  • jullie zouden hebben gefouilleerd
  • zij zouden hebben gefouilleerd

Condicional perfecto

  • yo habría inspeccionado
  • habrías inspeccionado
  • él/ella habría inspeccionado
  • nosotros habríamos inspeccionado
  • vosotros habríais inspeccionado
  • ellos/ellas habrían inspeccionado

Imperatief

  • jij fouilleer
  • jullie fouilleert

Imperativo presente

  • inspecciona
  • vosotros inspeccionad