Vervoeging van gelijken

Vertaling: to resemble

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik gelijk
  • jij gelijkt
  • hij/zij/het gelijkt
  • wij gelijken
  • jullie gelijken
  • zij gelijken

Present

  • I resemble
  • you resemble
  • he/she/it resembles
  • we resemble
  • you resemble
  • they resemble

Onvoltooid verleden tijd

  • ik geleek
  • jij geleek
  • hij/zij/het geleek
  • wij geleken
  • jullie geleken
  • zij geleken

Simple past

  • I resembled
  • you resembled
  • he/she/it resembled
  • we resembled
  • you resembled
  • they resembled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geleken
  • jij hebt geleken
  • hij/zij/het heeft geleken
  • wij hebben geleken
  • jullie hebben geleken
  • zij hebben geleken

Present perfect

  • I have resembled
  • you have resembled
  • he/she/it has resembled
  • we have resembled
  • you have resembled
  • they have resembled

Voltooid verleden tijd

  • ik had geleken
  • jij had geleken
  • hij/zij/het had geleken
  • wij hadden geleken
  • jullie hadden geleken
  • zij hadden geleken

Past perfect

  • I had resembled
  • you had resembled
  • he/she/it had resembled
  • we had resembled
  • you had resembled
  • they had resembled

Toekomende tijd I

  • ik zal gelijken
  • jij zult gelijken
  • hij/zij/het zal gelijken
  • wij zullen gelijken
  • jullie zullen gelijken
  • zij zullen gelijken

Future

  • I will resemble
  • you will resemble
  • he/she/it will resemble
  • we will resemble
  • you will resemble
  • they will resemble

Toekomende tijd II

  • ik zal geleken hebben
  • jij zult geleken hebben
  • hij/zij/het zal geleken hebben
  • wij zullen geleken hebben
  • jullie zullen geleken hebben
  • zij zullen geleken hebben

Future perfect

  • I will have resembled
  • you will have resembled
  • he/she/it will have resembled
  • we will have resembled
  • you will have resembled
  • they will have resembled

Conditionalis I

  • ik zou gelijken
  • jij zou gelijken
  • hij/zij/het zou gelijken
  • wij zouden gelijken
  • jullie zouden gelijken
  • zij zouden gelijken

Conditional present

  • I would resemble
  • you would resemble
  • he/she/it would resemble
  • we would resemble
  • you would resemble
  • they would resemble

Conditionalis II

  • ik zou hebben geleken
  • jij zou hebben geleken
  • hij/zij/het zou hebben geleken
  • wij zouden hebben geleken
  • jullie zouden hebben geleken
  • zij zouden hebben geleken

Conditional perfect

  • I would have resembled
  • you would have resembled
  • he/she/it would have resembled
  • we would have resembled
  • you would have resembled
  • they would have resembled

Imperatief

  • jij gelijk
  • jullie gelijkt

Imperative

  • you resemble
  • you resemble