Vervoeging van gelijktrekken

Onbepaalde wijs (infinitief): gelijktrekken

Er is helaas geen Spaanse vertaling gevonden.

  • Onvoltooid tegenwoordige tijd

    • ik trek gelijk
    • jij trekt gelijk
    • hij/zij/het trekt gelijk
    • wij trekken gelijk
    • jullie trekken gelijk
    • zij trekken gelijk
  • Onvoltooid verleden tijd

    • ik trok gelijk
    • jij trok gelijk
    • hij/zij/het trok gelijk
    • wij trokken gelijk
    • jullie trokken gelijk
    • zij trokken gelijk
  • Voltooid tegenwoordige tijd

    • ik heb gelijkgetrokken
    • jij hebt gelijkgetrokken
    • hij/zij/het heeft gelijkgetrokken
    • wij hebben gelijkgetrokken
    • jullie hebben gelijkgetrokken
    • zij hebben gelijkgetrokken
  • Voltooid verleden tijd

    • ik had gelijkgetrokken
    • jij had gelijkgetrokken
    • hij/zij/het had gelijkgetrokken
    • wij hadden gelijkgetrokken
    • jullie hadden gelijkgetrokken
    • zij hadden gelijkgetrokken
  • Toekomende tijd I

    • ik zal gelijktrekken
    • jij zult gelijktrekken
    • hij/zij/het zal gelijktrekken
    • wij zullen gelijktrekken
    • jullie zullen gelijktrekken
    • zij zullen gelijktrekken
  • Toekomende tijd II

    • ik zal gelijkgetrokken hebben
    • jij zult gelijkgetrokken hebben
    • hij/zij/het zal gelijkgetrokken hebben
    • wij zullen gelijkgetrokken hebben
    • jullie zullen gelijkgetrokken hebben
    • zij zullen gelijkgetrokken hebben
  • Conditionalis I

    • ik zou gelijktrekken
    • jij zou gelijktrekken
    • hij/zij/het zou gelijktrekken
    • wij zouden gelijktrekken
    • jullie zouden gelijktrekken
    • zij zouden gelijktrekken
  • Conditionalis II

    • ik zou hebben gelijkgetrokken
    • jij zou hebben gelijkgetrokken
    • hij/zij/het zou hebben gelijkgetrokken
    • wij zouden hebben gelijkgetrokken
    • jullie zouden hebben gelijkgetrokken
    • zij zouden hebben gelijkgetrokken
  • Imperatief

    • jij trek gelijk
    • jullie trekt gelijk

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van gelijktrekken