Vervoeging van glijden

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik glijd
  • jij glijdt
  • hij/zij/het glijdt
  • wij glijden
  • jullie glijden
  • zij glijden

Indicativo presente

  • yo resbalo
  • resbalas
  • él/ella resbala
  • nosotros resbalamos
  • vosotros resbaláis
  • ellos/ellas resbalan

Onvoltooid verleden tijd

  • ik gleed
  • jij gleed
  • hij/zij/het gleed
  • wij gleden
  • jullie gleden
  • zij gleden

Indefinido

  • yo resbalé
  • resbalaste
  • él/ella resbaló
  • nosotros resbalamos
  • vosotros resbalasteis
  • ellos/ellas resbalaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gegleden
  • jij hebt gegleden
  • hij/zij/het heeft gegleden
  • wij hebben gegleden
  • jullie hebben gegleden
  • zij hebben gegleden

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he resbalado
  • has resbalado
  • él/ella ha resbalado
  • nosotros hemos resbalado
  • vosotros habéis resbalado
  • ellos/ellas han resbalado

Voltooid verleden tijd

  • ik had gegleden
  • jij had gegleden
  • hij/zij/het had gegleden
  • wij hadden gegleden
  • jullie hadden gegleden
  • zij hadden gegleden

Pluscuamperfecto

  • yo había resbalado
  • habías resbalado
  • él/ella había resbalado
  • nosotros habíamos resbalado
  • vosotros habíais resbalado
  • ellos/ellas habían resbalado

Toekomende tijd I

  • ik zal glijden
  • jij zult glijden
  • hij/zij/het zal glijden
  • wij zullen glijden
  • jullie zullen glijden
  • zij zullen glijden

Futuro I

  • yo resbalaré
  • resbalarás
  • él/ella resbalará
  • nosotros resbalaremos
  • vosotros resbalaréis
  • ellos/ellas resbalarán

Toekomende tijd II

  • ik zal gegleden hebben
  • jij zult gegleden hebben
  • hij/zij/het zal gegleden hebben
  • wij zullen gegleden hebben
  • jullie zullen gegleden hebben
  • zij zullen gegleden hebben

Futuro perfecto

  • yo habré resbalado
  • habrás resbalado
  • él/ella habrá resbalado
  • nosotros habremos resbalado
  • vosotros habréis resbalado
  • ellos/ellas habrán resbalado

Conditionalis I

  • ik zou glijden
  • jij zou glijden
  • hij/zij/het zou glijden
  • wij zouden glijden
  • jullie zouden glijden
  • zij zouden glijden

Condicional

  • yo resbalaría
  • resbalarías
  • él/ella resbalaría
  • nosotros resbalaríamos
  • vosotros resbalaríais
  • ellos/ellas resbalarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben gegleden
  • jij zou hebben gegleden
  • hij/zij/het zou hebben gegleden
  • wij zouden hebben gegleden
  • jullie zouden hebben gegleden
  • zij zouden hebben gegleden

Condicional perfecto

  • yo habría resbalado
  • habrías resbalado
  • él/ella habría resbalado
  • nosotros habríamos resbalado
  • vosotros habríais resbalado
  • ellos/ellas habrían resbalado

Imperatief

  • jij glijd
  • jullie glijdt

Imperativo presente

  • resbala
  • vosotros resbalad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van glijden