Vervoeging van gloriëren

Onbepaalde wijs (infinitief): gloriëren

Vertaling: to glory

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik glorieer
  • jij glorieert
  • hij/zij/het glorieert
  • wij gloriëren
  • jullie gloriëren
  • zij gloriëren

Present

  • I glory
  • you glory
  • he/she/it glories
  • we glory
  • you glory
  • they glory

Onvoltooid verleden tijd

  • ik glorieerde
  • jij glorieerde
  • hij/zij/het glorieerde
  • wij glorieerden
  • jullie glorieerden
  • zij glorieerden

Simple past

  • I gloried
  • you gloried
  • he/she/it gloried
  • we gloried
  • you gloried
  • they gloried

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geglorieerd
  • jij hebt geglorieerd
  • hij/zij/het heeft geglorieerd
  • wij hebben geglorieerd
  • jullie hebben geglorieerd
  • zij hebben geglorieerd

Present perfect

  • I have gloried
  • you have gloried
  • he/she/it has gloried
  • we have gloried
  • you have gloried
  • they have gloried

Voltooid verleden tijd

  • ik had geglorieerd
  • jij had geglorieerd
  • hij/zij/het had geglorieerd
  • wij hadden geglorieerd
  • jullie hadden geglorieerd
  • zij hadden geglorieerd

Past perfect

  • I had gloried
  • you had gloried
  • he/she/it had gloried
  • we had gloried
  • you had gloried
  • they had gloried

Toekomende tijd I

  • ik zal gloriëren
  • jij zult gloriëren
  • hij/zij/het zal gloriëren
  • wij zullen gloriëren
  • jullie zullen gloriëren
  • zij zullen gloriëren

Future

  • I will glory
  • you will glory
  • he/she/it will glory
  • we will glory
  • you will glory
  • they will glory

Toekomende tijd II

  • ik zal geglorieerd hebben
  • jij zult geglorieerd hebben
  • hij/zij/het zal geglorieerd hebben
  • wij zullen geglorieerd hebben
  • jullie zullen geglorieerd hebben
  • zij zullen geglorieerd hebben

Future perfect

  • I will have gloried
  • you will have gloried
  • he/she/it will have gloried
  • we will have gloried
  • you will have gloried
  • they will have gloried

Conditionalis I

  • ik zou gloriëren
  • jij zou gloriëren
  • hij/zij/het zou gloriëren
  • wij zouden gloriëren
  • jullie zouden gloriëren
  • zij zouden gloriëren

Conditional present

  • I would glory
  • you would glory
  • he/she/it would glory
  • we would glory
  • you would glory
  • they would glory

Conditionalis II

  • ik zou hebben geglorieerd
  • jij zou hebben geglorieerd
  • hij/zij/het zou hebben geglorieerd
  • wij zouden hebben geglorieerd
  • jullie zouden hebben geglorieerd
  • zij zouden hebben geglorieerd

Conditional perfect

  • I would have gloried
  • you would have gloried
  • he/she/it would have gloried
  • we would have gloried
  • you would have gloried
  • they would have gloried

Imperatief

  • jij glorieer
  • jullie glorieert

Imperative

  • you glory
  • you glory