Vervoeging van groeperen
Onbepaalde wijs (infinitief): groeperen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik groepeer
- jij groepeert
- hij/zij/het groepeert
- wij groeperen
- jullie groeperen
- zij groeperen
Présent
- je rassemble
- tu rassembles
- il/elle rassemble
- nous rassemblons
- vous rassemblez
- ils/elles rassemblent
Onvoltooid verleden tijd
- ik groepeerde
- jij groepeerde
- hij/zij/het groepeerde
- wij groepeerden
- jullie groepeerden
- zij groepeerden
Indicatif imparfait
- je rassemblais
- tu rassemblais
- il/elle rassemblait
- nous rassemblions
- vous rassembliez
- ils/elles rassemblaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gegroepeerd
- jij hebt gegroepeerd
- hij/zij/het heeft gegroepeerd
- wij hebben gegroepeerd
- jullie hebben gegroepeerd
- zij hebben gegroepeerd
Indicatif passé composé
- j'ai rassemblé
- tu as rassemblé
- il/elle a rassemblé
- nous avons rassemblé
- vous avez rassemblé
- ils/elles ont rassemblé
Voltooid verleden tijd
- ik had gegroepeerd
- jij had gegroepeerd
- hij/zij/het had gegroepeerd
- wij hadden gegroepeerd
- jullie hadden gegroepeerd
- zij hadden gegroepeerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais rassemblé
- tu avais rassemblé
- il/elle avait rassemblé
- nous avions rassemblé
- vous aviez rassemblé
- ils/elles avaient rassemblé
Toekomende tijd I
- ik zal groeperen
- jij zult groeperen
- hij/zij/het zal groeperen
- wij zullen groeperen
- jullie zullen groeperen
- zij zullen groeperen
Indicatif futur
- je rassemblerai
- tu rassembleras
- il/elle rassemblera
- nous rassemblerons
- vous rassemblerez
- ils/elles rassembleront
Toekomende tijd II
- ik zal gegroepeerd hebben
- jij zult gegroepeerd hebben
- hij/zij/het zal gegroepeerd hebben
- wij zullen gegroepeerd hebben
- jullie zullen gegroepeerd hebben
- zij zullen gegroepeerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai rassemblé
- tu auras rassemblé
- il/elle aura rassemblé
- nous aurons rassemblé
- vous aurez rassemblé
- ils/elles auront rassemblé
Conditionalis I
- ik zou groeperen
- jij zou groeperen
- hij/zij/het zou groeperen
- wij zouden groeperen
- jullie zouden groeperen
- zij zouden groeperen
Conditionnel présent
- je rassemblerais
- tu rassemblerais
- il/elle rassemblerait
- nous rassemblerions
- vous rassembleriez
- ils/elles rassembleraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gegroepeerd
- jij zou hebben gegroepeerd
- hij/zij/het zou hebben gegroepeerd
- wij zouden hebben gegroepeerd
- jullie zouden hebben gegroepeerd
- zij zouden hebben gegroepeerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais rassemblé
- tu aurais rassemblé
- il/elle aurait rassemblé
- nous aurions rassemblé
- vous auriez rassemblé
- ils/elles auraient rassemblé
Imperatief
- jij groepeer
- jullie groepeert
Impératif
- tu rassemble
- vous rassemblez