Vervoeging van hameren

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik hamer
  • jij hamert
  • hij/zij/het hamert
  • wij hameren
  • jullie hameren
  • zij hameren

Präsens Indikativ

  • ich betone
  • du betonst
  • er/sie/es betont
  • wir betonen
  • ihr betont
  • sie betonen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hamerde
  • jij hamerde
  • hij/zij/het hamerde
  • wij hamerden
  • jullie hamerden
  • zij hamerden

Präteritum Indikativ

  • ich betonte
  • du betontest
  • er/sie/es betonte
  • wir betonten
  • ihr betontet
  • sie betonten

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gehamerd
  • jij hebt gehamerd
  • hij/zij/het heeft gehamerd
  • wij hebben gehamerd
  • jullie hebben gehamerd
  • zij hebben gehamerd

Perfekt Indikativ

  • ich habe betont
  • du hast betont
  • er/sie/es hat betont
  • wir haben betont
  • ihr habt betont
  • sie haben betont

Voltooid verleden tijd

  • ik had gehamerd
  • jij had gehamerd
  • hij/zij/het had gehamerd
  • wij hadden gehamerd
  • jullie hadden gehamerd
  • zij hadden gehamerd

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte betont
  • du hattest betont
  • er/sie/es hatte betont
  • wir hatten betont
  • ihr hattet betont
  • sie hatten betont

Toekomende tijd I

  • ik zal hameren
  • jij zult hameren
  • hij/zij/het zal hameren
  • wij zullen hameren
  • jullie zullen hameren
  • zij zullen hameren

Futur I Indikativ

  • ich werde betonen
  • du wirst betonen
  • er/sie/es wird betonen
  • wir werden betonen
  • ihr werdet betonen
  • sie werden betonen

Toekomende tijd II

  • ik zal gehamerd hebben
  • jij zult gehamerd hebben
  • hij/zij/het zal gehamerd hebben
  • wij zullen gehamerd hebben
  • jullie zullen gehamerd hebben
  • zij zullen gehamerd hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde betont haben
  • du wirst betont haben
  • er/sie/es wird betont haben
  • wir werden betont haben
  • ihr werdet betont haben
  • sie werden betont haben

Conditionalis I

  • ik zou hameren
  • jij zou hameren
  • hij/zij/het zou hameren
  • wij zouden hameren
  • jullie zouden hameren
  • zij zouden hameren

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde betonen
  • du würdest betonen
  • er/sie/es würde betonen
  • wir würden betonen
  • ihr würdet betonen
  • sie würden betonen

Conditionalis II

  • ik zou hebben gehamerd
  • jij zou hebben gehamerd
  • hij/zij/het zou hebben gehamerd
  • wij zouden hebben gehamerd
  • jullie zouden hebben gehamerd
  • zij zouden hebben gehamerd

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde betont haben
  • du würdest betont haben
  • er/sie/es würde betont haben
  • wir würden betont haben
  • ihr würdet betont haben
  • sie würden betont haben

Imperatief

  • jij hamer
  • jullie hamert

Imperativ

  • du beton(e)
  • ihr betont

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van hameren