Vervoeging van handicap

Vertaling: achteruitzetten

Engels

Nederlands

Present

  • I handicap
  • you handicap
  • he/she/it handicaps
  • we handicap
  • you handicap
  • they handicap

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik zet achteruit
  • jij zet achteruit
  • hij/zij/het zet achteruit
  • wij zetten achteruit
  • jullie zetten achteruit
  • zij zetten achteruit

Simple past

  • I handicapped
  • you handicapped
  • he/she/it handicapped
  • we handicapped
  • you handicapped
  • they handicapped

Onvoltooid verleden tijd

  • ik zette achteruit
  • jij zette achteruit
  • hij/zij/het zette achteruit
  • wij zetten achteruit
  • jullie zetten achteruit
  • zij zetten achteruit

Present perfect

  • I have handicapped
  • you have handicapped
  • he/she/it has handicapped
  • we have handicapped
  • you have handicapped
  • they have handicapped

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb achteruitgezet
  • jij hebt achteruitgezet
  • hij/zij/het heeft achteruitgezet
  • wij hebben achteruitgezet
  • jullie hebben achteruitgezet
  • zij hebben achteruitgezet

Past perfect

  • I had handicapped
  • you had handicapped
  • he/she/it had handicapped
  • we had handicapped
  • you had handicapped
  • they had handicapped

Voltooid verleden tijd

  • ik had achteruitgezet
  • jij had achteruitgezet
  • hij/zij/het had achteruitgezet
  • wij hadden achteruitgezet
  • jullie hadden achteruitgezet
  • zij hadden achteruitgezet

Future

  • I will handicap
  • you will handicap
  • he/she/it will handicap
  • we will handicap
  • you will handicap
  • they will handicap

Toekomende tijd I

  • ik zal achteruitzetten
  • jij zult achteruitzetten
  • hij/zij/het zal achteruitzetten
  • wij zullen achteruitzetten
  • jullie zullen achteruitzetten
  • zij zullen achteruitzetten

Future perfect

  • I will have handicapped
  • you will have handicapped
  • he/she/it will have handicapped
  • we will have handicapped
  • you will have handicapped
  • they will have handicapped

Toekomende tijd II

  • ik zal achteruitgezet hebben
  • jij zult achteruitgezet hebben
  • hij/zij/het zal achteruitgezet hebben
  • wij zullen achteruitgezet hebben
  • jullie zullen achteruitgezet hebben
  • zij zullen achteruitgezet hebben

Conditional present

  • I would handicap
  • you would handicap
  • he/she/it would handicap
  • we would handicap
  • you would handicap
  • they would handicap

Conditionalis I

  • ik zou achteruitzetten
  • jij zou achteruitzetten
  • hij/zij/het zou achteruitzetten
  • wij zouden achteruitzetten
  • jullie zouden achteruitzetten
  • zij zouden achteruitzetten

Conditional perfect

  • I would have handicapped
  • you would have handicapped
  • he/she/it would have handicapped
  • we would have handicapped
  • you would have handicapped
  • they would have handicapped

Conditionalis II

  • ik zou hebben achteruitgezet
  • jij zou hebben achteruitgezet
  • hij/zij/het zou hebben achteruitgezet
  • wij zouden hebben achteruitgezet
  • jullie zouden hebben achteruitgezet
  • zij zouden hebben achteruitgezet

Imperative

  • you handicap
  • you handicap

Imperatief

  • jij zet achteruit
  • jullie zet achteruit

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van handicap