Engels

Nederlands

Present

  • I heap
  • you heap
  • he/she/it heaps
  • we heap
  • you heap
  • they heap

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik hoop op
  • jij hoopt op
  • hij/zij/het hoopt op
  • wij hopen op
  • jullie hopen op
  • zij hopen op

Simple past

  • I heaped
  • you heaped
  • he/she/it heaped
  • we heaped
  • you heaped
  • they heaped

Onvoltooid verleden tijd

  • ik hoopte op
  • jij hoopte op
  • hij/zij/het hoopte op
  • wij hoopten op
  • jullie hoopten op
  • zij hoopten op

Present perfect

  • I have heaped
  • you have heaped
  • he/she/it has heaped
  • we have heaped
  • you have heaped
  • they have heaped

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgehoopt
  • jij hebt opgehoopt
  • hij/zij/het heeft opgehoopt
  • wij hebben opgehoopt
  • jullie hebben opgehoopt
  • zij hebben opgehoopt

Past perfect

  • I had heaped
  • you had heaped
  • he/she/it had heaped
  • we had heaped
  • you had heaped
  • they had heaped

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgehoopt
  • jij had opgehoopt
  • hij/zij/het had opgehoopt
  • wij hadden opgehoopt
  • jullie hadden opgehoopt
  • zij hadden opgehoopt

Future

  • I will heap
  • you will heap
  • he/she/it will heap
  • we will heap
  • you will heap
  • they will heap

Toekomende tijd I

  • ik zal ophopen
  • jij zult ophopen
  • hij/zij/het zal ophopen
  • wij zullen ophopen
  • jullie zullen ophopen
  • zij zullen ophopen

Future perfect

  • I will have heaped
  • you will have heaped
  • he/she/it will have heaped
  • we will have heaped
  • you will have heaped
  • they will have heaped

Toekomende tijd II

  • ik zal opgehoopt hebben
  • jij zult opgehoopt hebben
  • hij/zij/het zal opgehoopt hebben
  • wij zullen opgehoopt hebben
  • jullie zullen opgehoopt hebben
  • zij zullen opgehoopt hebben

Conditional present

  • I would heap
  • you would heap
  • he/she/it would heap
  • we would heap
  • you would heap
  • they would heap

Conditionalis I

  • ik zou ophopen
  • jij zou ophopen
  • hij/zij/het zou ophopen
  • wij zouden ophopen
  • jullie zouden ophopen
  • zij zouden ophopen

Conditional perfect

  • I would have heaped
  • you would have heaped
  • he/she/it would have heaped
  • we would have heaped
  • you would have heaped
  • they would have heaped

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgehoopt
  • jij zou hebben opgehoopt
  • hij/zij/het zou hebben opgehoopt
  • wij zouden hebben opgehoopt
  • jullie zouden hebben opgehoopt
  • zij zouden hebben opgehoopt

Imperative

  • you heap
  • you heap

Imperatief

  • jij hoop op
  • jullie hoopt op

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van heap