Engels

Nederlands

Present

  • I hold
  • you hold
  • he/she/it holds
  • we hold
  • you hold
  • they hold

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik valideer
  • jij valideert
  • hij/zij/het valideert
  • wij valideren
  • jullie valideren
  • zij valideren

Simple past

  • I held
  • you held
  • he/she/it held
  • we held
  • you held
  • they held

Onvoltooid verleden tijd

  • ik valideerde
  • jij valideerde
  • hij/zij/het valideerde
  • wij valideerden
  • jullie valideerden
  • zij valideerden

Present perfect

  • I have held
  • you have held
  • he/she/it has held
  • we have held
  • you have held
  • they have held

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gevalideerd
  • jij hebt gevalideerd
  • hij/zij/het heeft gevalideerd
  • wij hebben gevalideerd
  • jullie hebben gevalideerd
  • zij hebben gevalideerd

Past perfect

  • I had held
  • you had held
  • he/she/it had held
  • we had held
  • you had held
  • they had held

Voltooid verleden tijd

  • ik had gevalideerd
  • jij had gevalideerd
  • hij/zij/het had gevalideerd
  • wij hadden gevalideerd
  • jullie hadden gevalideerd
  • zij hadden gevalideerd

Future

  • I will hold
  • you will hold
  • he/she/it will hold
  • we will hold
  • you will hold
  • they will hold

Toekomende tijd I

  • ik zal valideren
  • jij zult valideren
  • hij/zij/het zal valideren
  • wij zullen valideren
  • jullie zullen valideren
  • zij zullen valideren

Future perfect

  • I will have held
  • you will have held
  • he/she/it will have held
  • we will have held
  • you will have held
  • they will have held

Toekomende tijd II

  • ik zal gevalideerd hebben
  • jij zult gevalideerd hebben
  • hij/zij/het zal gevalideerd hebben
  • wij zullen gevalideerd hebben
  • jullie zullen gevalideerd hebben
  • zij zullen gevalideerd hebben

Conditional present

  • I would hold
  • you would hold
  • he/she/it would hold
  • we would hold
  • you would hold
  • they would hold

Conditionalis I

  • ik zou valideren
  • jij zou valideren
  • hij/zij/het zou valideren
  • wij zouden valideren
  • jullie zouden valideren
  • zij zouden valideren

Conditional perfect

  • I would have held
  • you would have held
  • he/she/it would have held
  • we would have held
  • you would have held
  • they would have held

Conditionalis II

  • ik zou hebben gevalideerd
  • jij zou hebben gevalideerd
  • hij/zij/het zou hebben gevalideerd
  • wij zouden hebben gevalideerd
  • jullie zouden hebben gevalideerd
  • zij zouden hebben gevalideerd

Imperative

  • you hold
  • you hold

Imperatief

  • jij valideer
  • jullie valideert

Verwijzingen

Bekijk 35 definitie(s) van hold