Vervoeging van ingaan

Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ga in
  • jij gaat in
  • hij/zij/het gaat in
  • wij gaan in
  • jullie gaan in
  • zij gaan in

Präsens Indikativ

  • ich beginne
  • du beginnst
  • er/sie/es beginnt
  • wir beginnen
  • ihr beginnt
  • sie beginnen

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ging in
  • jij ging in
  • hij/zij/het ging in
  • wij gingen in
  • jullie gingen in
  • zij gingen in

Präteritum Indikativ

  • ich begann
  • du begannst
  • er/sie/es begann
  • wir begannen
  • ihr begannt
  • sie begannen

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben ingegaan
  • jij bent ingegaan
  • hij/zij/het is ingegaan
  • wij zijn ingegaan
  • jullie zijn ingegaan
  • zij zijn ingegaan

Perfekt Indikativ

  • ich habe begonnen
  • du hast begonnen
  • er/sie/es hat begonnen
  • wir haben begonnen
  • ihr habt begonnen
  • sie haben begonnen

Voltooid verleden tijd

  • ik was ingegaan
  • jij was ingegaan
  • hij/zij/het was ingegaan
  • wij waren ingegaan
  • jullie waren ingegaan
  • zij waren ingegaan

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich hatte begonnen
  • du hattest begonnen
  • er/sie/es hatte begonnen
  • wir hatten begonnen
  • ihr hattet begonnen
  • sie hatten begonnen

Toekomende tijd I

  • ik zal ingaan
  • jij zult ingaan
  • hij/zij/het zal ingaan
  • wij zullen ingaan
  • jullie zullen ingaan
  • zij zullen ingaan

Futur I Indikativ

  • ich werde beginnen
  • du wirst beginnen
  • er/sie/es wird beginnen
  • wir werden beginnen
  • ihr werdet beginnen
  • sie werden beginnen

Toekomende tijd II

  • ik zal ingegaan zijn
  • jij zult ingegaan zijn
  • hij/zij/het zal ingegaan zijn
  • wij zullen ingegaan zijn
  • jullie zullen ingegaan zijn
  • zij zullen ingegaan zijn

Futur II Indikativ

  • ich werde begonnen haben
  • du wirst begonnen haben
  • er/sie/es wird begonnen haben
  • wir werden begonnen haben
  • ihr werdet begonnen haben
  • sie werden begonnen haben

Conditionalis I

  • ik zou ingaan
  • jij zou ingaan
  • hij/zij/het zou ingaan
  • wij zouden ingaan
  • jullie zouden ingaan
  • zij zouden ingaan

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde beginnen
  • du würdest beginnen
  • er/sie/es würde beginnen
  • wir würden beginnen
  • ihr würdet beginnen
  • sie würden beginnen

Conditionalis II

  • ik zou zijn ingegaan
  • jij zou zijn ingegaan
  • hij/zij/het zou zijn ingegaan
  • wij zouden zijn ingegaan
  • jullie zouden zijn ingegaan
  • zij zouden zijn ingegaan

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde begonnen haben
  • du würdest begonnen haben
  • er/sie/es würde begonnen haben
  • wir würden begonnen haben
  • ihr würdet begonnen haben
  • sie würden begonnen haben

Imperatief

  • jij ga in
  • jullie gaat in

Imperativ

  • du beginn(e)
  • ihr beginnt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van ingaan