Vervoeging van inscribe

Engels

Nederlands

Present

  • I inscribe
  • you inscribe
  • he/she/it inscribes
  • we inscribe
  • you inscribe
  • they inscribe

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik versleutel
  • jij versleutelt
  • hij/zij/het versleutelt
  • wij versleutelen
  • jullie versleutelen
  • zij versleutelen

Simple past

  • I inscribed
  • you inscribed
  • he/she/it inscribed
  • we inscribed
  • you inscribed
  • they inscribed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik versleutelde
  • jij versleutelde
  • hij/zij/het versleutelde
  • wij versleutelden
  • jullie versleutelden
  • zij versleutelden

Present perfect

  • I have inscribed
  • you have inscribed
  • he/she/it has inscribed
  • we have inscribed
  • you have inscribed
  • they have inscribed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb versleuteld
  • jij hebt versleuteld
  • hij/zij/het heeft versleuteld
  • wij hebben versleuteld
  • jullie hebben versleuteld
  • zij hebben versleuteld

Past perfect

  • I had inscribed
  • you had inscribed
  • he/she/it had inscribed
  • we had inscribed
  • you had inscribed
  • they had inscribed

Voltooid verleden tijd

  • ik had versleuteld
  • jij had versleuteld
  • hij/zij/het had versleuteld
  • wij hadden versleuteld
  • jullie hadden versleuteld
  • zij hadden versleuteld

Future

  • I will inscribe
  • you will inscribe
  • he/she/it will inscribe
  • we will inscribe
  • you will inscribe
  • they will inscribe

Toekomende tijd I

  • ik zal versleutelen
  • jij zult versleutelen
  • hij/zij/het zal versleutelen
  • wij zullen versleutelen
  • jullie zullen versleutelen
  • zij zullen versleutelen

Future perfect

  • I will have inscribed
  • you will have inscribed
  • he/she/it will have inscribed
  • we will have inscribed
  • you will have inscribed
  • they will have inscribed

Toekomende tijd II

  • ik zal versleuteld hebben
  • jij zult versleuteld hebben
  • hij/zij/het zal versleuteld hebben
  • wij zullen versleuteld hebben
  • jullie zullen versleuteld hebben
  • zij zullen versleuteld hebben

Conditional present

  • I would inscribe
  • you would inscribe
  • he/she/it would inscribe
  • we would inscribe
  • you would inscribe
  • they would inscribe

Conditionalis I

  • ik zou versleutelen
  • jij zou versleutelen
  • hij/zij/het zou versleutelen
  • wij zouden versleutelen
  • jullie zouden versleutelen
  • zij zouden versleutelen

Conditional perfect

  • I would have inscribed
  • you would have inscribed
  • he/she/it would have inscribed
  • we would have inscribed
  • you would have inscribed
  • they would have inscribed

Conditionalis II

  • ik zou hebben versleuteld
  • jij zou hebben versleuteld
  • hij/zij/het zou hebben versleuteld
  • wij zouden hebben versleuteld
  • jullie zouden hebben versleuteld
  • zij zouden hebben versleuteld

Imperative

  • you inscribe
  • you inscribe

Imperatief

  • jij versleutel
  • jullie versleutelt

Verwijzingen

Bekijk 10 definitie(s) van inscribe