Vervoeging van interlace

Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it interlaces
  • they interlace

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het verstrengelt
  • zij verstrengelen

Simple past

  • he/she/it interlaced
  • they interlaced

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het verstrengelde
  • zij verstrengelden

Present perfect

  • he/she/it has interlaced
  • they have interlaced

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft verstrengeld
  • zij hebben verstrengeld

Past perfect

  • he/she/it had interlaced
  • they had interlaced

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had verstrengeld
  • zij hadden verstrengeld

Future

  • he/she/it will interlace
  • they will interlace

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal verstrengelen
  • zij zult verstrengelen

Future perfect

  • he/she/it will have interlaced
  • they will have interlaced

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal verstrengeld hebben
  • zij zult verstrengeld hebben

Conditional present

  • he/she/it would interlace
  • they would interlace

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal verstrengelen
  • zij zullen verstrengelen

Conditional perfect

  • he/she/it would have interlaced
  • they would have interlaced

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben verstrengeld
  • zij zullen hebben verstrengeld

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van interlace