Vervoeging van investeren
Onbepaalde wijs (infinitief): investeren
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik investeer
- jij investeert
- hij/zij/het investeert
- wij investeren
- jullie investeren
- zij investeren
Indicativo presente
- yo invisto
- tú invistes
- él/ella inviste
- nosotros investimos
- vosotros investís
- ellos/ellas invisten
Onvoltooid verleden tijd
- ik investeerde
- jij investeerde
- hij/zij/het investeerde
- wij investeerden
- jullie investeerden
- zij investeerden
Indefinido
- yo investí
- tú investiste
- él/ella invistió
- nosotros investimos
- vosotros investisteis
- ellos/ellas invistieron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geïnvesteerd
- jij hebt geïnvesteerd
- hij/zij/het heeft geïnvesteerd
- wij hebben geïnvesteerd
- jullie hebben geïnvesteerd
- zij hebben geïnvesteerd
Pretérito perfecto compuesto
- yo he investido
- tú has investido
- él/ella ha investido
- nosotros hemos investido
- vosotros habéis investido
- ellos/ellas han investido
Voltooid verleden tijd
- ik had geïnvesteerd
- jij had geïnvesteerd
- hij/zij/het had geïnvesteerd
- wij hadden geïnvesteerd
- jullie hadden geïnvesteerd
- zij hadden geïnvesteerd
Pluscuamperfecto
- yo había investido
- tú habías investido
- él/ella había investido
- nosotros habíamos investido
- vosotros habíais investido
- ellos/ellas habían investido
Toekomende tijd I
- ik zal investeren
- jij zult investeren
- hij/zij/het zal investeren
- wij zullen investeren
- jullie zullen investeren
- zij zullen investeren
Futuro I
- yo investiré
- tú investirás
- él/ella investirá
- nosotros investiremos
- vosotros investiréis
- ellos/ellas investirán
Toekomende tijd II
- ik zal geïnvesteerd hebben
- jij zult geïnvesteerd hebben
- hij/zij/het zal geïnvesteerd hebben
- wij zullen geïnvesteerd hebben
- jullie zullen geïnvesteerd hebben
- zij zullen geïnvesteerd hebben
Futuro perfecto
- yo habré investido
- tú habrás investido
- él/ella habrá investido
- nosotros habremos investido
- vosotros habréis investido
- ellos/ellas habrán investido
Conditionalis I
- ik zou investeren
- jij zou investeren
- hij/zij/het zou investeren
- wij zouden investeren
- jullie zouden investeren
- zij zouden investeren
Condicional
- yo investiría
- tú investirías
- él/ella investiría
- nosotros investiríamos
- vosotros investiríais
- ellos/ellas investirían
Conditionalis II
- ik zou hebben geïnvesteerd
- jij zou hebben geïnvesteerd
- hij/zij/het zou hebben geïnvesteerd
- wij zouden hebben geïnvesteerd
- jullie zouden hebben geïnvesteerd
- zij zouden hebben geïnvesteerd
Condicional perfecto
- yo habría investido
- tú habrías investido
- él/ella habría investido
- nosotros habríamos investido
- vosotros habríais investido
- ellos/ellas habrían investido
Imperatief
- jij investeer
- jullie investeert
Imperativo presente
- tú inviste
- vosotros investid