Vervoeging van investeren

Onbepaalde wijs (infinitief): investeren

Vertaling: investire

Nederlands

Italiaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik investeer
  • jij investeert
  • hij/zij/het investeert
  • wij investeren
  • jullie investeren
  • zij investeren

Presente

  • io investo
  • tu investi
  • lui/lei/Lei investe
  • noi investiamo
  • voi/Voi investite
  • loro/Loro investono

Onvoltooid verleden tijd

  • ik investeerde
  • jij investeerde
  • hij/zij/het investeerde
  • wij investeerden
  • jullie investeerden
  • zij investeerden

Imperfetto

  • io investivo
  • tu investivi
  • lui/lei/Lei investiva
  • noi investivamo
  • voi/Voi investivate
  • loro/Loro investivano

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geïnvesteerd
  • jij hebt geïnvesteerd
  • hij/zij/het heeft geïnvesteerd
  • wij hebben geïnvesteerd
  • jullie hebben geïnvesteerd
  • zij hebben geïnvesteerd

Passato prossimo

  • io ho investito
  • tu hai investito
  • lui/lei/Lei ha investito
  • noi abbiamo investito
  • voi/Voi avete investito
  • loro/Loro hanno investito

Voltooid verleden tijd

  • ik had geïnvesteerd
  • jij had geïnvesteerd
  • hij/zij/het had geïnvesteerd
  • wij hadden geïnvesteerd
  • jullie hadden geïnvesteerd
  • zij hadden geïnvesteerd

Trapassato prossimo

  • io avevo investito
  • tu avevi investito
  • lui/lei/Lei aveva investito
  • noi avevamo investito
  • voi/Voi avevate investito
  • loro/Loro avevano investito

Toekomende tijd I

  • ik zal investeren
  • jij zult investeren
  • hij/zij/het zal investeren
  • wij zullen investeren
  • jullie zullen investeren
  • zij zullen investeren

Futuro semplice

  • io investirò
  • tu investirai
  • lui/lei/Lei investirà
  • noi investiremo
  • voi/Voi investirete
  • loro/Loro investiranno

Toekomende tijd II

  • ik zal geïnvesteerd hebben
  • jij zult geïnvesteerd hebben
  • hij/zij/het zal geïnvesteerd hebben
  • wij zullen geïnvesteerd hebben
  • jullie zullen geïnvesteerd hebben
  • zij zullen geïnvesteerd hebben

Futuro anteriore

  • io avrò investito
  • tu avrai investito
  • lui/lei/Lei avrà investito
  • noi avremo investito
  • voi/Voi avrete investito
  • loro/Loro avranno investito

Conditionalis I

  • ik zou investeren
  • jij zou investeren
  • hij/zij/het zou investeren
  • wij zouden investeren
  • jullie zouden investeren
  • zij zouden investeren

Condizionale presente

  • io investirei
  • tu investiresti
  • lui/lei/Lei investirebbe
  • noi investiremmo
  • voi/Voi investireste
  • loro/Loro investirebbero

Conditionalis II

  • ik zou hebben geïnvesteerd
  • jij zou hebben geïnvesteerd
  • hij/zij/het zou hebben geïnvesteerd
  • wij zouden hebben geïnvesteerd
  • jullie zouden hebben geïnvesteerd
  • zij zouden hebben geïnvesteerd

Condizionale passato

  • io avrei investito
  • tu avresti investito
  • lui/lei/Lei avrebbe investito
  • noi avremmo investito
  • voi/Voi avreste investito
  • loro/Loro avrebbero investito

Imperatief

  • jij investeer
  • jullie investeert

Imperativo

  • tu investi
  • voi/Voi investite

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van investeren